C2 (week 44, les 1, uitleg 'er', disk thema 13 vriendschap)

Wat gaan we doen?

  • Woordenschat 
  • Het gebruik van 'er'
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?

  • Woordenschat 
  • Het gebruik van 'er'

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie is het???
  • Schrijf 5 dingen op die je vorig weekend hebt gedaan;
  • geef je papier aan de docent;
  • de docent leest een papier voor;
  • over welke leerling gaat dit?
  • wie heeft aan het einde de meeste leerlingen goed geraden?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inloop
Hoe was mijn weekend?
Vertel 3 dingen wat je dit weekend hebt gedaan. 
Twee dingen zijn WEL waar.
Een ding is NIET waar.

Kunnen de andere leerlingen raden welke leugen je hebt verteld?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mini - dictee
  • Werk in tweetallen.
  • Selecteer 5 moeilijke woorden.
  • Lees de woorden, de ander schrijft de woorden op.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het conflict -sindsdien - volhouden - ongelofelijk - opkomen voor

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak zinnen met deze woorden

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. er + indefiniet subject
er = voorlopig subject
4. er + prepositie
1. er + woord van hoeveelheid
er gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 

3. er van plaats 
er kun je vervangen door hier/daar, 
er vervangt het object
in zinnen met werkwoord + vaste prepositie 

5. er + passief
er vervangt van het subject
na het eerste werkwoord
aan het begin van de zin
na het eerste werkwoord
na het eerste werkwoord
aan het begin van de zin

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. er + woord van hoeveelheid
er gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 
na het eerste werkwoord

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. er + woord van hoeveelheid
er gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 
na het eerste werkwoord
Hoeveel broers heb jij?
Ik heb er drie / ik heb er geen 
                                                   (er = broers)




Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. er + woord van hoeveelheid
er gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 
na het eerste werkwoord
Hoeveel broers heb jij?
Ik heb er drie / ik heb er geen 
                                                   (er = broers)




Deze 'er' gebruik je in plaats van een woord dat je niet wilt herhalen.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. er + woord van hoeveelheid
er gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 
na het eerste werkwoord
Hoeveel broers heb jij?
Ik heb er drie / ik heb er geen 
                                                   (er = broers)




Deze 'er' gebruik je in plaats van een woord dat je niet wilt herhalen.
er verwijst naar een woord dat je eerder gebruikt hebt, de luisteraar is ermee bekend.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. er + woord van hoeveelheid
er gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 
na het eerste werkwoord
Hoeveel broers heb jij?
Ik heb er drie / ik heb er geen 
                                                   (er = broers)




Deze 'er' gebruik je in plaats van een woord dat je niet wilt herhalen.
er verwijst naar een woord dat je eerder gebruikt hebt, de luisteraar is ermee bekend.
Je kunt deze 'er' gebruiken voor een getal en andere kwantiteiten (veel, weinig, genoeg enz.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. er + woord van hoeveelheid
er gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 
na het eerste werkwoord
Hoeveel broers heb jij?
Ik heb er drie / ik heb er geen 
                                                   (er = broers)




Deze 'er' gebruik je in plaats van een woord dat je niet wilt herhalen.
er verwijst naar een woord dat je eerder gebruikt hebt, de luisteraar is ermee bekend.
Je kunt deze 'er' gebruiken voor een getal en andere kwantiteiten (veel, weinig, genoeg enz.
Hoeveel boeken heb je vorig jaar gelezen?
Ik heb er vorig jaar vijf gelezen.
Vorig jaar heb ik er vijf gelezen




Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. er + woord van hoeveelheid
er gevolgd door telwoord/woord van hoeveelheid 
na het eerste werkwoord
Hoeveel broers heb jij?
Ik heb er drie / ik heb er geen 
                                                   (er = broers)




Deze 'er' gebruik je in plaats van een woord dat je niet wilt herhalen.
er verwijst naar een woord dat je eerder gebruikt hebt, de luisteraar is ermee bekend.
Je kunt deze 'er' gebruiken voor een getal en andere kwantiteiten (veel, weinig, genoeg enz.
Hoeveel boeken heb je vorig jaar gelezen?
Ik heb er vorig jaar vijf gelezen.
Vorig jaar heb ik er vijf gelezen




nog geen 
maar
nog maar
al 
Kwantitatief er zonder hoeveelheid
Ik ken geen cursisten uit Zimbabwe, ik ken er wel uit Ghana.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. er + indefiniet subject
er = voorlopig subject
aan het begin van de zin
Er loopt een kat door de tuin.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. er + indefiniet subject
er = voorlopig subject
aan het begin van de zin
Er loopt een kat door de tuin.
Deze 'er' gebruik je om een indefiniet subject te introduceren,

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. er + indefiniet subject
er = voorlopig subject
aan het begin van de zin
Er loopt een kat door de tuin.
Deze 'er' gebruik je om een indefiniet subject te introduceren,
vaak in combinatie met 'zijn', 'liggen', 'hangen', 'staan', 'zitten', 'lopen'. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. er + indefiniet subject
er = voorlopig subject
aan het begin van de zin
Er loopt een kat door de tuin.
Deze 'er' gebruik je om een indefiniet subject te introduceren,
vaak in combinatie met 'zijn', 'liggen', 'hangen', 'staan', 'zitten', 'lopen'. 
Deze 'er' staat 
aan het begin van de zin.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. er + indefiniet subject
er = voorlopig subject
aan het begin van de zin
Er loopt een kat door de tuin.
Deze 'er' gebruik je om een indefiniet subject te introduceren,
vaak in combinatie met 'zijn', 'liggen', 'hangen', 'staan', 'zitten', 'lopen'. 
Deze 'er' staat 
aan het begin van de zin.
Er is nog koffie!
Is er nog koffie?
Waarom is er geen koffie meer?




Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. er + indefiniet subject
er = voorlopig subject
aan het begin van de zin
Er loopt een kat door de tuin.
Deze 'er' gebruik je om een indefiniet subject te introduceren,
vaak in combinatie met 'zijn', 'liggen', 'hangen', 'staan', 'zitten', 'lopen'. 
Deze 'er' staat 
aan het begin van de zin.
Er is nog koffie!
Is er nog koffie?
Waarom is er geen koffie meer?




bijzin
werkwoord aan het eind
... omdat er een probleem is
Ze zegt dat er een probleem is.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Er - + prepositie
Heb je naar de film gekeken? 
Heb je je in dat probleem verdiept?
Heb je in het dossier wijzigingen aangebracht?
Heb je de film gezien? 
Heb je dit probleem opgemerkt?
Heb je dat dossier al doorgestuurd?
Ik heb hem gezien. 
Ik heb het opgemerkt.
Ik heb het al doorgestuurd.
Ik heb ernaar gekeken. 
Ik heb me erin verdiept?
Ik heb er wijzigingen in aangebracht?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Er - + prepositie
‘er’ wijst vooruit  

Ik dacht eraan toen het weer lente werd.
‘er’ + prepositie in combinatie met een bijzin  

Ik dacht eraan toen het weer lente werd.

■ Ik ben erbij betrokken.
■ Ik ben er verbaasd over.
verbaasd = adjectief
betrokken = participium van betrekken.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

er + indefiniet subject
er van plaats 
er + woord van hoeveelheid
er + prepositie
er + passief
Wat een lekkere koeken, ik heb er al vier op.
Er loopt een man door de straat. 
Hij heeft er vandaag iemand zien werken.
Denk je eraan dat je straks naar de tandarts  moet?! 
Er zijn twee beelden gestolen uit het museum.

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maken De Taalschool
'Er'

Daarna bespreken.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maak alvast De Taalschool 7 (groen) 'Het gebruik van er' blz. 82.

Daarna bespreken.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk zelf 4 zinnen met 'er'. Gebruik 'er' op verschillende manieren.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Rendictee
Maak teams (tweetallen).

Wie doet wat?
Één leerling gaat rennen en onthouden.
Één leerling gaat met het woord een zin
schrijven.


Slide 29 - Tekstslide

De docent bespreekt na afloop de betekenis van de woorden.
Schoolwerk
  • De Taalschool 7 (groen)  'Het gebruik van er' blz. 82
  • DISK thema 13 vriendschap

Fijne dag! :)

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies