Aarde: H1: De actieve aarde

Krachten
Twee soorten krachten die de aarde beinvloeden:
- Endogene krachten: krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken H2;
- Exogene krachten: krachten die van buitenaf op de aardkorst inwerken H1.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Krachten
Twee soorten krachten die de aarde beinvloeden:
- Endogene krachten: krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken H2;
- Exogene krachten: krachten die van buitenaf op de aardkorst inwerken H1.

Slide 1 - Tekstslide

Ouderdom v.d. aarde
De oudheid van onze aarde wordt geschat op 4,6 miljard jaar.

De verre verre voorouders van de mens ontstonden 3 miljoen jaar geleden. 

Slide 2 - Tekstslide

Actualiteitsprincipe
 In miljarden jaren is er veel met de aarde gebeurd, hoewel er geen mens bij is geweest kunnen we deze gebeurtenissen verklaren door het actualiteitsprincipe: natuurwetten in het verleden zijn hetzelfde als die in het heden.
    

Slide 3 - Tekstslide

Indeling op basis van dichtheid en chemische samenstelling
  • Aardkern: bestaat voornamelijk uit ijzer, hier ontstaat aardmagnetisme.
  • Aardmantel: laag bestaande uit magnesium en ijzer.  
  • Aardkorst: buitenste dunne laag. Twee vormen:
  1. Continentale korst: lichter. Dikte van 30 tot 70 km. Belangrijkste gesteente: graniet.
  2. Oceanische korst: zwaarder. Dikte van 1 tot 7 km. Belangrijkste gesteente: basalt.

Slide 4 - Tekstslide

Indeling op basis van plasticiteit of hardheid van het gesteente en op warmtetransport en temperatuur.
Aardkern:
binnenkern  & buitenkern. 
Aardmantel:
Mesosfeer &  asthenosfeer: plastisch gedeelte met convectiestromingen. Verantwoordelijk voor plaatbewegingen. Op 100 tot 250 kilometer diepte 
Aardkorst:
Lithosfeer: vaste koele buitenkant. Bestaande uit platen, variërend van 60 tot meer dan 150 kilometer. Onder de oceanen dunner dan bij continenten. Omvat aardkorst alsmede het bovenste deel van de aardmantel.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Hoe komt de aarde aan zijn warmte?
 Uitwendige warmte: afkomstig van de zon. Meest belangrijke warmtebron. Verantwoordelijk voor exogene krachten.
Inwendige warmte:
Oerwarmte: ontstaan en opgeslagen bij het ontstaan van de aarde in nevelgassen en dankzij meteorietinslagen.
Radioactiviteit van gesteenten.


Slide 8 - Tekstslide

Convectiestromen
Deze inwendige warmte zorgt voor het ontstaan van convectiestromen. Deze convectiestromen zorgen voor de uitwisseling van warmte tussen de mandel en de korst. Ze werken bijna identiek als stromingen van lucht en water.

Slide 9 - Tekstslide

Vervolg
Lithosfeer bestaat uit een aantal grote en kleine platen (ook wel schollen genoemd) die drijven op de stoperige asthenosfeer. Deze plaatbewegingen worden aangedreven vanuit het binnenste van de aarde.
Het materiaal in de mantel stroomt door deze warmte omhoog. Tijdens de weg omhoog koelt het materiaal af, hierdoor neemt de soortelijke massa toe (en is dus zwaarder) waardoor het weer daalt = convectiestroom

Slide 10 - Tekstslide

Andere bewijzen
- Superpositie; oudere lagen liggen onder jongere lagen.
- Afzetting van lagen zal altijd horizontaal plaatsvinden.
- Paleomagnetisme

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Continental drift
Alfred Wegener ontdekte dat fossielen op continenten voorkomen die gescheiden worden door oceanen. Ook zag hij dat gesteenten en gebergten op elkaar aansloten. Volgens Alfred waren de continenten vroeger aaneengesloten aan elkaar in één supercontinent Pangea genaamd. Doordat platen konden drijven waren continenten op drift geslagen.

Slide 13 - Tekstslide

Bewijzen van continental drift
Alfred is overleden voordat zijn theorie echt werd aangetoond. Tegenwoordig weten we dat hij gelijk had door
:
  • dieptemetingen van de oceaanbodem 
  • dateringen van de oceaanbodem (verderweg van de oceanische rug neemt de ouderdom toe)
  • Bestudering van het aardmagnetisch veld.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Plaatgrenzen: Welke drie soorten plaatgrenzen / breuken zijn er?

Divergent 
Convergent
Transform

Combineer de onderstaande begrippen met het soort plaatgrens / breuk: 
Aardbevingen, schildvulkaan, stratovulkaan, mid-oceanische rug, plooiingsgebergten, breukgebergten, tsunami

Slide 23 - Tekstslide

Vulkanisme
Er zijn twee typen vulkanisme:
Effusief & Explosief 
Het type vulkanisme is afhankelijk van de dikte van het bedekkend gesteente (hoge of lage gasdruk, hoge gasdruk kan door veel toestromend water en door een dik bedekkend gesteente zonder scheuren) en de samenstelling van het magma (is het taai zoals graniet (continentale korst) of vloeibaar zoals basalt (oceanische korst)).

Slide 24 - Tekstslide

Vulkanisme
Combineer de volgende vulkaansoorten bij het type vulkanisme:
- Schildvulkaan
- Spleetvulkaan
- Stratovulkaan
- Caldera
Welk soort vulkanen vinden we bij:
- Mid-Oceanische ruggen
- Subductiezones
- Hotspots

Slide 25 - Tekstslide

Opbouw van reliëf door gebergtevorming
Kenmerken:
- Proces duurt lang; zowel ontstaan als afbraak.
- Gebergte ontstaat altijd in een dalingsgebied (geosynclinale) aan de rand van een continent. Op deze plek is er door sedimentatie in de loop van de jaren een pakket met zand, klei en kalk afgezet. Deze sedimenten zijn ontstaan door het afbreken van eerdere gebergten (verwering en erosie).
- Gebergte ontstaan doordat horizontale druk zorgt voor het plooien van de gesteentelagen. Je vind deze bij subductie of bij convergerende plaatgrenzen.

Slide 26 - Tekstslide

Vervolg
- Opheffing en reliëf ontstaan door verticaal werkende krachten.
- Hoogte afhankelijk van ouderdom. Jonge gebergten: spits en hoog, oude gebergten dankzij verwering en erosie: afgerond en lager.
- Gebergten liggen aan de randen van (zowel oude als jonge) continenten.

Er zijn plooiingsgebergten (bij subductiezones en door botsing van continenten) en breukgebergten.

Wat is het verschil tussen beide gebergten?

Slide 27 - Tekstslide