Examen 2019 2e tijdvak

Examentraining 4 Mavo
2e tijdvak 2019
1 / 58
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 58 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Examentraining 4 Mavo
2e tijdvak 2019

Slide 1 - Tekstslide

Wat neem je mee naar het examen?
Let op:
Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed
Geld twee cijfers achter de komma
Berekeningen altijd opschrijven
Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden
Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven 

Slide 2 - Tekstslide

1. Je moet vertellen wat er met de handel tussen de landen gebeurt als de handelsbelemmeringen weg vallen. Wat gebeurt er als handelsbelemmeringen wegvallen.Welke invloed heeft dit op de afzetmarkt?

Slide 3 - Tekstslide

Staat het woord afzetmarkt niet in je antwoord dan 0 punten

Slide 4 - Tekstslide

2. Lage koers dollar dan kunnen wij voor onze euro's meer dollars kopen. Producten uit Canada worden dan voor ons goedkoper.
Voor de export is juist een lage koers van de euro gunstig. Waarom?
Andere landen hoeven minder voor de euro te betalen. Wij worden dan goedkoper voor deze landen

Slide 5 - Tekstslide

Canada hoeft dan minder voor de euro te betalen en daarom worden wij goedkoper voor Canada.
Voorbeeld hiernaast: we moeten meer euro's betalen voor dezelfde hoeveelheid $.
Daarom wordt Amerika duurder voor ons.

Slide 6 - Tekstslide

3. Mag je niet fout doen
Vraag zou ook kunnen zijn waarom we dat zoveel hebben. Wat is daar het antwoord op? Tip: Rotterdam

Slide 7 - Tekstslide

4. Veel gemaakte fout 
5. Welke van onderstaande protectiemaatregelen?
Maar een bepaalde hoeveelheid dus antwoord A
Vergeten dat er al 12 miljoen kaas verkocht wordt.

Slide 8 - Tekstslide

6. Hier kan je een antwoord uit de tekst halen. Er staat dat er in de EU procducten komen uit Canada, van betere kwaliteit of goedkoper. 
In je antwoord dat EU de concurrentie van Canada verliest. Daardoor worden EU producten minder verkocht en daalt de werkgelegenheid in de EU.

Slide 9 - Tekstslide

7. Een echte leervraag

Slide 10 - Tekstslide

8. Onderstaande berekening moet je kunnen dromen. Nu moet je in plaats van de nettowinst de bedrijfskosten berekenen. 
Hoe doe je dat?
Eerst bereken je de brutowinst. Dan brutowinst - nettowinst

Slide 11 - Tekstslide

9. Let op de nettowinst die ze hadden voor loonstijging staat in info-bron.
Bereken de loonstijging. 
Hoe bereken je nu de nettowinst?

10. Afzet is aantal klussen daalt. Door ?

Nettowinst - loonstijging is nieuwe nettowinst.

Slide 12 - Tekstslide

11. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet je weten wat arbeidsproductiviteit is. 
 Waarom dalen de kosten per product als de arbeidsproductiviteit hoog is?
Wat 1 werknemer in een bepaalde periode produceert. 

Slide 13 - Tekstslide

Als de arbeidsproductiviteit hoog is kan je de loonkosten over meerdere producten verdelen. Hierdoor daalt de kostprijs. Ali zal meer kapitaalintensief moeten gaan produceren.

Slide 14 - Tekstslide

12. Bekijk de uitleg video en je weet de antwoorden.
Bij 2 afschrijven wil zeggen dat je met de bank hebt afgesproken dat er iedere periode een bepaald bedrag naar de verhuurder/ verzekering etc gaat.

Slide 15 - Tekstslide

12. Alle uitgaven naar een jaar berekenen en dan het tekort uitrekenen. 
Waar moet je bij deze vraag opletten?
Let op je hebt dan het tekort per jaar. Vraag is per maand!!
Als je het tekort niet deelt door 12 dan krijg je maar 1 punt

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

14. Quote altijd in %. Staat in opdracht huurquote is hoeveel procent is de huur van het inkomen.
Let op huur is per maand en inkomen per jaar. Dit eerst omrekenen naar maand.
Welke formule om procenten te maken moet je hier gebruiken? Let op afronden op 1 decimaal anders geen punt

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

15. Antwoord uit informatiebron halen. Je moet 2 punten noemen anders geen punt.

Slide 20 - Tekstslide

16. Dure scheefhuurders zijn dus de mensen met de lagere inkomens en goedkope scheefhuurders mensen het hogere inkomens. Om 2 punten te krijgen moet je 2 stappen maken in je antwoord.

Slide 21 - Tekstslide

17. Als lenen makkelijker wordt willen meer mensen een koopwoning. Wat is dan de logische gedachtengang?
Gebruik volgende slides voor uitleg.

18 Leer vraag mag je niet fout doen

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

1
T2
3
4
wat moet je invullen bij de nummers 1 t/m4
1= stijgt
2= daalt
3= toenemen
4= toenemen

Slide 24 - Tekstslide

19. Ze hadden niet hoeven te zeggen dat je antwoord in 2 decimalen moet. Het antwoord is namelijk in euro's en dat is altijd 2 cijfers achter de komma. Ook had je zelf moeten weten dat het om samengestelde rente gaat. Waarom?

Slide 25 - Tekstslide

Staat nergens dat de rente op een andere rekening wordt bijgeschreven. Als dat zo is dan enkelvoudige rente.
Let op de vraag is alleen rente.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

20 Wat moet je eerst berekenen?

Albert heeft per jaar € 69.120.
Wat is de volgende stap?

Berekening?
Je gaat eerst berekenen wat Dirk per jaar verdient.
Nu is dus de vraag hoeveel keer past € 11.520
in € 69.120.

Slide 32 - Tekstslide

22. Progressief belastingstelsel?

Naarmate je meer verdient ga je in % meer belasting betalen

Slide 33 - Tekstslide

23. Begrip loonheffing komt vaak voor in het examen. Belangrijk dat je weet dat het bestaat uit loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Slide 34 - Tekstslide

24. Welke gewerkte uren zijn er allemaal? Is dat alleen het knippen of maakt ze meer uren?
Als je dat doorberekend in de prijs wat heeft dit voor invloed op de prijzen van deze kapper?
Welke invloed heeft dit op de concurrentiepositie?

Slide 35 - Tekstslide

Bovenstaand schema voor de vragen 25 en 26

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

27. Bedenk een voordeel van zelfstandig ondernemer zijn. Je kunt er verschillende bedenken.
28. Uitleg video vaste- en
variabele kosten.

Slide 38 - Tekstslide

29. Bovenstaande video bereken kostprijs per product.
Wat wordt dan het antwoord?


Slide 39 - Tekstslide

Je moet de totale kosten ( vaste + variabele kosten) en het aantal geproduceerde producten weten.

30. Je moet kijken bij de oorspronkelijke vraaglijn en verschoven vraaglijn b.
Dit omdat er in de opdracht staat dat de vraag is gestegen. Dat is bij lijn b. Zie uitleg hierna

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

stijgt
daalt
toenemen
Ttoenemen

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Nu oplossen 30 van examen 

Slide 46 - Tekstslide

31. Eerst winst uitrekenen

Reclame kosten nog terug verdienen € 126.



32. Afzet? 

Hoeveel keer past € 2,98 in € 126. 
Aantal verkochte producten

Slide 47 - Tekstslide

Uitleg marktvormen en homogene en heterogene producten

Slide 48 - Tekstslide

stijgt
daalt
toenemen
Ttoenemen

Slide 49 - Tekstslide

33. Gebruik uitleg video
34. Goed lezen!! Duurt het kort dat een huis verkocht wordt dan lage afzetsnelheid.
Vraag en aanbod uitleg en prijs zie hiervoor.

Slide 50 - Tekstslide

35. Lage hypotheekrente, denk logisch na.
36. Rekenen met procenten belangrijk. Vraag is hoeveel procent Amsterdam meer gestegen dan de prijzen rest van Nederland.
Welke formule van de procent sommen?
               Let op 1 decimaal
               Anders geen punt

Woord achter DAN onder de deelstreep.

Slide 51 - Tekstslide

37. Waardoor wordt een schuld minder?
Dus wat is het enige goed antwoord ?
38. Onzekerheid ga je dan wel of geen huis kopen?
Als mensen een huis kopen wat nog meer nodig? Bedenk een antwoord

Slide 52 - Tekstslide

39. Zie hiernaast.
Er 2 noemen anders geen
punt.


40. Wat heeft er invloed op hoeveel je kunt kopen? Hoe kan je toch in je behoeften voorzien zonder dat je iets koopt?

Slide 53 - Tekstslide

41. Opdracht vervallen altijd 2 punten.
Oplossing, de vraag NI per hoofd maar dan alleen voor landbouw.
Bijlage $ 2.264 miljard NI bijdrage landbouw aan NI 28%

Slide 54 - Tekstslide

$ 2.264 miljard /100 X 28 = $ 633,92 miljard

Bevolking 510 miljoen en 47% werkzaam landbouw
510 miljoen / 100 X 47 = 239.7 miljoen mensen

Slide 55 - Tekstslide

$ 633.920.000.000
----------------------------   = $ 2.644,64 NI in landb
   239.700.000

42. Nederlands bedrijf verplaatst procuctie naar India. Lagere loonkosten maar dan? Wat doen bedrijven met loonkosten?

Slide 56 - Tekstslide

43. India steden plattenland. Denk daar even over na en waarom kan de stad dan meer profiteren dan het platteland

Overal een antwoord? Berekeningen op geschreven?
Zo niet dan nu nog even de puntjes op de i!

Slide 57 - Tekstslide

Slide 58 - Link