3Ha - week 48

Unit 3
Kenya!
Today's plan:

 - Recap
- The Future
- Work on 3.1 and 3.2
- TESTS
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Unit 3
Kenya!
Today's plan:

 - Recap
- The Future
- Work on 3.1 and 3.2
- TESTS

Slide 1 - Tekstslide

Kenya, what do remember?

Slide 2 - Woordweb

THE FUTURE
1. De trein vertrekt om 11.05
2. (I'm visiting my grandma tomorrow)--NL?
3. We gaan vanavond Sinterklaas vieren
4. Hij zal een goed cijfer halen.
4. Ik zal haar direct bellen!
timer
1:00

Slide 3 - Tekstslide

3.2     The Future
Er zijn 4 verschillende manieren om future aan te geven in een zin.
Die 4 verschillende manieren zijn 4 verschillende werkwoordsvormen of tijden.

Slide 4 - Tekstslide

De eerste twee manieren : 
1. Gebruik de present simple als : Dingen volgens een vast schema verlopen : The train leaves at 10.45 

    2. Gebruik de present continuous als : dingen gepland zijn en  zo goed als zeker gaan gebeuren: I'm visiting my grandmother tomorrow.

Slide 5 - Tekstslide

Nog twee manieren :

3. Gebruik : To be going to +heel werkwoord als :
a. Het plan om iets te doen er al eerder was: 
We are going to work on our project
b. Het gaat om een voorspelling die gebaseerd is op een aanwijzing : He is going to hit him, he's so angry!

4. Gebruik Will/shall + heel ww als:

Slide 6 - Tekstslide

Will/shall + heel ww als:
a. er sprake is van een spontaan plan dat nu ontstaat : 
I'll call her right now!
b. er sprake is van : een spontaan aanbod, belofte, voorstel of verzoek. : Shall I tell you that story?  (alleen bij 'I or we')
c. er sprake is van feiten of algemene waarheden: 
An angry buffalo will attack quite suddenly.

Slide 7 - Tekstslide

In het kort : Future 4x
1. Simple present : vast schema
2. Present continuous : gepland . zeker door!
3a.  Going to : al eerder plan
3b. Going to : voorspelling
4a. Will/ shall : Spontaan plan, aanbod, belofte, voorstel
Will/ shall : 4b. feit, algemene waarheid

Slide 8 - Tekstslide

Future, welke 4 manieren?

Slide 9 - Woordweb

Vul in :
Oh, no, I missed the bus, I.............. late!
A
am going to be late
B
shall be late
C
will be late
D
am being

Slide 10 - Quizvraag

Watch out for that dog! He.......... attack you.
A
will
B
goes to
C
shall
D
is going to

Slide 11 - Quizvraag

Joan ............ her brother over from Canada next week.
A
Is having
B
Is going to have
C
will have
D
has

Slide 12 - Quizvraag

The train for Amsterdam ...... at 14.07
A
Is leaving
B
Is going to leave
C
will leave
D
leaves

Slide 13 - Quizvraag

All Right 3.2
This week's task 

3.1+3.2
timer
8:00

Slide 14 - Tekstslide

Adjective and adverb.
1. Adjective = bijv.nw, zegt iets van een zelfstandig naamwoord

2. Adverb = bijwoord, zegt iets van een werkwoord, bijv.nw, een ander bijwoord of een hele zin
1. She is a beautiful girl
2. She plays the piano beautifully ( vraag is: hoe speelt ze piano? antw : heel mooi) Zegt dus iets over het werkw. play)

Slide 15 - Tekstslide

Adverb 2
She sings truly beautifully 
Truly zegt iets van beautifully, dat is een bijwoord, dus truly is ook een bijw.!
That's a terribly fast car 
Fast zegt iets van car= bijvnw, terribly zegt iets van fast = bijw!
Typically, he was late again ( hier zegt typically iets van de hele zin.)



Slide 16 - Tekstslide

Uitzonderingen:
Sommige adverbs kun je niet vormen dmv -ly:
Let op bij :
Good-well
fast-fast
Hard- hard
Early-early
Fine-fine

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vorm je een bijw?

Met behulp van -ly!
Let op: soms verandert er iets in de spelling!
bijv: 
true > truly
easy > easily
Kijk op blz 136 naar de onregelm bijw. Die hebben dezelfde vorm voor bijw en bijv.nw!

Slide 18 - Tekstslide

Oefenen : 
Maak de oefeningen in je digitale programma !
Oefening 6 + 7 van 3.4 Reading.
Kan ook in je boek : blz 113, oef 6 +7

Extra oefening : Test jezelf van 3.4, leerdoel A

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Can, could, may, might
Iets is mogelijk.  ( kan, zou kunnen) 
Van boven naar beneden wordt het steeds minder waarschijnlijk:
Can
Could
May
Might

Slide 21 - Tekstslide

Vermogen, Vaardigheid of mogelijkheid

Can: alleen in present simple
Could : wat je mogelijk zou kunnen
To be able to : in staat zijn.( alle tijden)

Slide 22 - Tekstslide

Een beleefde vraag stellen:

Van boven naar  beneden wordt het steeds beleefder:
Can
Could
May
Might
De laatste twee zijn ook wat formeler!
Allen in combi met please!

Slide 23 - Tekstslide

Mogen, zou mogen
Je hebt toestemming om iets te doen
Can > alleen in present simple
Could > soms als verleden tijd van can
May > beetje formeler dan can
To be allowed to > te gebruiken in alle tijden

Slide 24 - Tekstslide