vzv bw

welkom
Welkom in deze les.
Zoals afgesproken:
camera aan, microfoon uit.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

welkom
Welkom in deze les.
Zoals afgesproken:
camera aan, microfoon uit.

Slide 1 - Tekstslide

planning
Herhaling
  • zinsdelen, wat zijn dat?
  • pv, ow, wg/ng, lv, mv, vv, bw

Slide 2 - Tekstslide

zinsdelen
Woorden of  een groepje woorden, die bij elkaar blijven, die voor de pv kunnen staan.
Zinsdelen hebben een functie/rol in een zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm
Een vorm van een werkwoord.
Kan van tijd of getal veranderen.
Ik eet een appel; Ik at een appel. 
lk loop naar school; Wij lopen naar school.

Slide 4 - Tekstslide

onderwerp
Stel de vraag: wie+pv?
Verander je het getal van de pv, dan verandert het ow mee.
Ik eet een appel; Wij eten een appel.

Slide 5 - Tekstslide

gezegde
wg=werkwoordelijk gezegde. Alle ww in de zin.
Let op: PV+andere ww.

Ng= ww+ nw deel. Een nw deel bevat een znw of een bnw. Het zegt wat iemand is, wordt, blijft, lijkt, schijnt. Het geeft een eigenschap van het ow. Bij een ng staat er altijd een kww in de zin. (kww=zijn worden blijven blijken lijken schijnen)

Slide 6 - Tekstslide

lv
Het lijdend voorwerp overkomt of ondergaat iets.
Stel de vraag: Wat+wg+ow (of: wie+wg+ow)
Een lv begint nooit met een vz.
lv en ng gaan niet samen.
Joep geeft bloemen aan de burgemeester.

Slide 7 - Tekstslide

mv
Het mw geeft aan voor wie iets bestemd is.
Het komt voor bij ww die iets met geven of vertellen te maken hebben. Zoals vertellen, meedelen, overhandigen, lenen.
Er staat aan/voor, of dat kan er staan.
Stel de vraag:
Aan/voor+ wg+ow+lv?
Joep geeft bloemen aan de burgemeester.

Slide 8 - Tekstslide

voorzetselvoorwerp
Er is sprake van een vaste combinatie, ww+vz.
Het vz wordt figuurlijk gebruikt.
Het vzv is het zinsdeel dat begint met het vaste vz.
Het kabinet struikelde over de toeslagenaffaire.

Slide 9 - Tekstslide

bwb
Een bwb geeft informatie over wanneer, hoe, waar, waarom, waarmee, waardoor.
Geeft geen eigenschap van mens, dier of ding

Slide 10 - Tekstslide

Wat te doen?
Altijd eerst pv zoeken, verdelen in zinsdelen, ow, en andere ww aangeven. 
Kijken of er sprake is van een ng.
Op zoek naar lv en mv.
Heb je een zinsdeel dat met een vz begint? Kijk dan of het een vaste combinatie is, die niet letterlijk gebruikt wordt.
Als laatste kijk je of er een bwb in de zin zit.

Slide 11 - Tekstslide