Les 2 interpunctie

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

De leerlingen het boek weer laten zien. 

Slide 2 - Tekstslide

Laten voorlezen met en zonder interpunctie. 

Slide 3 - Tekstslide

Ga met de leerlingen deze voorbeelden langs.
Zien ze waar het 'misgaat' met de leestekens?
Benadruk de communicatieve functie van de leestekens. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze en de volgende slide benadrukken het belang van de spatie. 
Verder wordt hier weinig aandacht aan besteed, dus benadruk hier de relevantie van de spatie. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen vandaag
Ik kan uitleggen welke functie leestekens hebben.

Ik kan benoemen waarom leestekens in een tekst belangrijk zijn en een voorbeeld hierbij geven.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe gebruik je aanhalingstekens?
Tussen de aanhalingstekens en de woorden typ je geen spatie.
voorbeeld:                     Meester Gijs roept: "We moeten opruimen!"
Je ziet dat het uitroepteken ook nog voor het aanhalingsteken staat. Dat kan ook bij een vraagteken of een punt.
voorbeeld:                Meester Gijs fluistert: "We moeten opruimen."
voorbeeld:                   Meester Gijs vraagt: "Moeten we opruimen?"

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Om een letterlijke aanhaling weer te geven (directe rede):
  • Minke zei: "Dat kan je niet maken!"
  • "Dat," zei Jubilee, "Kun je niet maken."
  • "Dat kun je niet maken," zei Owen

    Om aan te geven dat het woord op een bijzonder manier wordt gebruikt.
  • Die 5-0 nederlaag was een "prima" resultaat.
  • Schrijf je "schrijven"met een v of een f?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hij zegt ik ga naar het strand

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

wil je vanmiddag spelen vraagt max

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?
A
Wanneer je iets figuurlijk bedoeld
B
Wanneer je iets lichtelijk bedoeld
C
Wanneer je iets letterlijk bedoeld
D
Wanneer je iets manierlijk bedoeld

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe worden de aanhalingstekens in deze zin gebruikt?
De meester vraagt: "Wie wil voorlezen?"
A
om een citaat aan te geven
B
om een woord extra aandacht te geven
C
om aan te geven dat iets niet letterlijk bedoeld wordt
D
-

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden
Leestekens en signaalwoorden: wat hebben die met elkaar te maken?

Slide 13 - Tekstslide

Nu volgt er een stukje van de les waarbij leerlingen leren kijken naar het verband tussen signaalwoorden en leestekens. 
Signaalwoorden

Slide 14 - Woordweb

Geef de leerlingen kort de tijd om signaalwoorden in te vullen. Zo halen ze hun voorkennis over signaalworden weer op.

Zinsdelen helpen jouw om leestekens te gebruiken

Slide 15 - Tekstslide

Benadruk dat kennis van zinsdelen helpt bij het gebruik van interpunctie.
Stap 1: zoek de persoonsvorm
Juf Larissa rijdt met haar auto naar school.

Slide 16 - Tekstslide

Kort opfrissen hoe je zinsdelen kunt vinden.
Dit weten de leerlingen wel, maar het is goed om nog even een keer te herhalen. 
Stap 2: w,w,w,w,h
Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Hoe?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zat het ook al weer?
De juf herhaalt de doelen nog een keer online vandaag.
1. Zoek de persoonsvorm
2. Wie?
3. Wat?
4. Waar?
5. Wanneer?
6. Hoe?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nog een voorbeeld
Juf Larissa rijdt veel te hard door de straat vandaag.
1. Zoek de persoonsvorm
2. Wie?
3. Wat?
4. Waar?
5. Wanneer?
6. Hoe?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Ik heb een smaragd gevonden op straat.

Hoe is bovenstaande zin goed in zinsdelen verdeeld?
A
Ik heb / een / smaragd / gevonden op straat
B
Ik / heb / een / smaragd / gevonden / op straat
C
Ik / heb / een smaragd / gevonden / op straat
D
Ik / heb / een smaragd / gevonden op / straat

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Ik heb een smaragd gevonden op straat.
1. Zoek de persoonsvorm
2. Wie?
3. Wat?
4. Waar?
5. Wanneer?
6. Hoe?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De groene smaragd is stiekem een groene taart.

Hoe is bovenstaande zin goed in zinsdelen verdeeld?


A
De groene smaragd / is / stiekem / een groene taart
B
De / groene / smaragd / is / stiekem / een / groene / taart
C
De groene / smaragd / is / stiekeme / een groene / taart
D
De groene smaragd / is / stiekem een groene taart.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
De groene smaragd is stiekem een groene taart.
1. Zoek de persoonsvorm
2. Wie?
3. Wat?
4. Waar?
5. Wanneer?
6. Hoe?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jij bouwt een huis.
A
Jij / bouwt / een huis
B
Jij / bouwt / een / huis
C
Jij bouwt / een / huis
D
Jij / bouwt een huis

Slide 24 - Quizvraag

Ga hier snel doorheen
Theo en Piet, een tweeling, bakken een taart.
A
Theo / en / Piet / een/tweeling/ bakken / een / taart
B
Theo / en Piet / een/ tweeling/ bakken / een taart
C
Theo en Piet / een tweeling/ bakken / een taart
D
Theo en Piet een tweeling/ bakken / een / taart

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij kookt twee mooie, groene eieren.
A
Hij / kookt / twee /mooie,/groene eieren
B
Hij kookt / twee mooie, groene eieren
C
Hij / kookt / twee / mooie,/groene eieren
D
Hij kookt / twee mooie,/groene / eieren

Slide 26 - Quizvraag

Benoem dat het opvalt dat de komma's op de grens van zinsdelen liggen. 
Zijn vervelende buurman, die op nummer 15 woont, heeft agressieve honden.
A
Zijn vervelende / buurman / , die op nummer 15 woont,/heeft agressieve honden.
B
Zijn vervelende buurman,/ die op nummer 15 woont,/ /heeft/ agressieve honden.
C
Zijn vervelende buurman ,/ die /op nummer 15 /woont,/heeft/ agressieve honden.
D
Zijn vervelende buurman , /die/ op nummer 15 woont,/ heeft agressieve/ honden.

Slide 27 - Quizvraag

Benoem dat het opvalt dat de komma's op de grens van zinsdelen liggen. 
De agent gaf een forse bekeuring.
A
De agent gaf /een forse bekeuring.
B
De agent / gaf / een forse / bekeuring.
C
De agent / gaf een forse bekeuring.
D
De agent / gaf / een forse bekeuring.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is het handig om leestekens te gebruiken?

Slide 29 - Open vraag

Ga na of de leerlingen nu helder hebben waarom leestekens belangrijk zijn om te gebruiken. Ze moeten nu de communicatieve functie wel kunnen benoemen. 
Benoem deze zelf ook aan de hand van de gegeven antwoorden. 
Opdracht: ga zelfstandig oefenen met de leestekens die jij nog het moeilijkst vindt

Slide 30 - Tekstslide

Benoem dat de leerlingen hun blad met regels erbij mogen houden. 
Kijk ook naar de 2F kinderen, zij kunnen hun extra leestekens oefenen. 
Loop rond en kijk hoe het gaat bij kinderen, zodat je weet waar er nog eventuele extra hulp bij nodig is. 
https://oefenplein.nl/bo/taal/87-leestekens
https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-leestekens/
https://www.leer-actief.nl/verhalen/vriendschap/leestekens/leestekens.htm
timer
1:00

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Schrijf in je tweetal een brief namens een krijtjes aan Teun. 
Let op het goede gebruik van leestekens in de zin.

Schrijf eerst op je blaadje welke leestekens je allemaal op gaat letten.
Ieder groepslid is verantwoordelijk voor een deel van de leestekens. 

Slide 32 - Tekstslide

Geef de leerlingen een gestreept A5-blaadje
Leg precies uit hoe verantwoordelijkheid tijdens deze coöperatieve werkvorm werkt:
Je maakt een lijst met belangrijke leestekens. 
Je verdeelt de lijst in twee stukken. 
Je schrijft samen een brief.
Het ieder groepslid is verantwoordelijk voor juist gebruik van de leestekens uit zijn deel van de lijst. 
Voorlezen
Lees je brief voor. 
Laat horen welke interpunctie je hebt gebruikt. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies