Kapitel 3 online 3 - Grammatik - die Modalverben im Präteritum

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
1. Willkommen - Einstieg
2. Wochenaufgabe besprechen
3. Wiederholung und Erklärung
'Modalverben im Präteritum und Perfekt'
1. Wiederholung und Erklärung
Werkwoorden in de verleden tijd
2. An die Arbeit - Abschluss
Was machen wir heute?

Slide 2 - Tekstslide

1. Wiederholung und Erklärung:
 Lernziel :
Ik kan de modale werkwoorden in de verleden tijd toepassen.

Slide 3 - Tekstslide

Welke modale werkwoorden ken je?

  • können (kunnen)
  • müssen (moeten)
  • dürfen (mogen)
  • wollen (willen)
  • wissen( weten)

Slide 4 - Tekstslide

Weißt du es noch? - Staat de ww-vorm in de o.t.t. of in de o.v.t.?
Präsens
(o.t.t.)
Präteritum
(o.v.t.)
ich musste
wir können
du darfst
ihr durftet
er konnte
sie müssen

Slide 5 - Sleepvraag

Hoe maak je de verleden tijd?
wohnen
1 Pak de stam: wohn
2 Welke persoon heb je nodig? ich/du/er/sie/es/wir/ihr sie/Sie
3 In de verleden tijd zijn de uitgangen van ich en er,sie,es hetzelfde
4 In de verleden tijd zijn de uitgangen van wir en sie,Sie hetzelfde

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

OneNote: Kapitel 3 - Erklärung

Slide 9 - Tekstslide


Wat is GEEN kenmerk van de vt van modale werkwoorden?
A
-st-en-t-en-uitgangen
B
-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten
C
geen Umlaut
D
andere stamklinker in de ovt bij álle ww-vormen

Slide 10 - Quizvraag

Ergänze im Präteritum (o.v.t.):
können:
Max ....... keine Rückfahrtkarte kaufen.
A
konnte
B
könnte
C
konnten
D
kann

Slide 11 - Quizvraag

Ergänze im Präteritum (vt)
dürfen:
Eline ..... vorige Woche alleine fliegen.
A
dürfte
B
durfte
C
darf
D
durfest

Slide 12 - Quizvraag

Ergänze im Präteritum (vt)
müssen:
Du ..... gestern ins Zentrum fahren.
A
musste
B
musst
C
musstest
D
müsstest

Slide 13 - Quizvraag

Ergänze im Präteritum (o.v.t.):
wollen:
Warum ....... du ins Zentrum fahren?
A
wollte
B
wolltest
C
wölltest
D
willst

Slide 14 - Quizvraag

Übersetze ins Präteritum (o.v.t.):
wissen:
........ ihr das noch nicht?!
A
Wisstet
B
Wussten
C
Wolltet
D
Wusstet

Slide 15 - Quizvraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 16 - Open vraag

Welk antwoord is op jou van toepassing?
A
Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
B
Ik begin het te snappen (en moet vooral veel gaan oefenen)
C
Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
D
Ik snap het (en kan het anderen uitleggen

Slide 17 - Quizvraag

4. An die Arbeit:
M:
Neue Kontakte online:
Kapitel 3: 
LR:
- Grammatik A+B
- LL D-N: ACDH
- LL N-D: alles
2 An die Arbeit - Abschluss:

Slide 18 - Tekstslide

1. Einstieg:
Was hat dir an deinem Wochenende besonders gut gefallen?
A
Dass ich viel gamen / Netflix sehen konnte.
B
Dass ich mich richtig ausschlafen konnte.
C
Dass ich nichts für Schule tun musste.
D
Etwas anderes.

Slide 19 - Quizvraag