Herhaling hoofdstuk 4 'Inleven in anderen'.

Herhaling hoofdstuk 4 'Inleven in anderen'.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 4 'Inleven in anderen'.

Slide 1 - Tekstslide

Hoe geef je je aandacht tijdens het luisteren? Noem 3 dingen!

Slide 2 - Open vraag

Wat betekent het woord 'empathie'?
A
zich ergeren aan iets vervelends
B
omschrijving van wie je bent
C
aanwijzing hoe je iets moet doen
D
inleven of meevoelen met anderen

Slide 3 - Quizvraag

Typ het signaalwoord van oorzaak-gevolg:
Het beeldje uit Zuid-Frankrijk was gemaakt van een mammoettand. Hierdoor weten we dat in Zuid-Frankrijk mammoeten hebben geleefd.

Slide 4 - Open vraag

Typ de twee signaalwoorden van tijd:

Kleur eerst de cirkels in. Bereken daarna de som 2/3 - 2/6.

Slide 5 - Open vraag

Typ het signaalwoord van opsomming:

Bij een schaatser die start verandert de snelheid. Ook een bal die je laat vallen maakt een versnelde beweging.

Slide 6 - Open vraag

Typ het signaalwoord van tegenstelling:

Veel menselijk gedrag is bewust, maar heel vaak reageren we onbewust.

Slide 7 - Open vraag

Wat betekent het woord 'balen'?
A
zich ergeren aan iets vervelends
B
omschrijving van wie je bent
C
aanwijzing hoe je iets moet doen
D
inleven of meevoelen met anderen

Slide 8 - Quizvraag

Vul het juiste signaalwoord van tijd in:

Hij deed boodschappen ....... hij naar huis ging.
A
voordat
B
als
C
zodat
D
omdat

Slide 9 - Quizvraag

Vul het juiste signaalwoord van tijd in:

Hij schudde zijn hoofd, ..... Robin op zijn kop ging staan.
A
zodat
B
als
C
nadat
D
omdat

Slide 10 - Quizvraag

Vul het juiste signaalwoord van tegenstelling in:

Ik hou niet van vliegen, .... ik ga wel graag op reis.
A
want
B
en
C
ook
D
maar

Slide 11 - Quizvraag

Vul het juiste signaalwoord van opsomming in:

....... doe ik graag aan tennis en wielrennen.
A
want
B
daardoor
C
ook
D
maar

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'identiteit'?
A
zich ergeren aan iets vervelends
B
omschrijving van wie je bent
C
aanwijzing hoe je iets moet doen
D
inleven of meevoelen met anderen

Slide 13 - Quizvraag

Om te kunnen sporten heb je sportkleding nodig.
doel
middel
signaalwoord
om
sporten
sportkleding

Slide 14 - Sleepvraag

Je kunt je inleven in anderen met behulp van empathie.
doel
middel
signaalwoord
met behulp van
empathie
inleven in anderen

Slide 15 - Sleepvraag

Zet de zin in de gebiedende wijs:

Je kunt het mengsel goed doorroeren.


Slide 16 - Open vraag

Zet de zin in de gebiedende wijs:

Je hoort je te gedragen.


Slide 17 - Open vraag

Zet de zin in de gebiedende wijs:

Je mag je melden bij de receptie.


Slide 18 - Open vraag

Zet de zin in de gebiedende wijs:

Je moet je aan de afspraken houden.


Slide 19 - Open vraag

Wat betekent het woord 'instructie'?
A
zich ergeren aan iets vervelends
B
omschrijving van wie je bent
C
aanwijzing hoe je iets moet doen
D
inleven of meevoelen met anderen

Slide 20 - Quizvraag

Zet de stappen voor een samenvatting op de goede volgorde:
Lees de tekst verkennend.
Noteer het onderwerp.
Noteer de begrippen.
Lees de tekst intensief.
Noteer alleen de hoofdzaken.
Gebruik tekens en afkortingen.

Slide 21 - Sleepvraag

Wat je nog meer kunt doen:
  • Lees de theorie (vakken met 'belangrijk)

  • Bekijk de instructiefilmpjes op KERN Nederlands.

  • Maak herhalingsbladen en kijk ze na!

Slide 22 - Tekstslide