Les 6: herhalen theorie, nakijken opdr. 6 en 8, uitleg werkwoordstijden, maken 7 en 8

- Herhalen theorie vorige lessen

- Nakijken opdr. 5

- Uitleg bijwoord

- Huiswerk maken


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Herhalen theorie vorige lessen

- Nakijken opdr. 5

- Uitleg bijwoord

- Huiswerk maken


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

SE 1 (woordsoortbenoeming):

- Je weet wat er van je wordt verwacht op deel 2 van SE1.

- Je bepaalt jouw voorkennis wat betreft woordsoortbenoeming.

- Je herhaalt de volgende woordsoorten:

1 Lidwoord (lw)

2 Zelfstandig naamwoord (znw)

3 Bijvoeglijk naamwoord (bnw)

4 Werkwoord (ww): zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

5 Voornaamwoorden: persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, vragend, betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord

6 Voorzetsel (vz)]

7 Voegwoord (voegw.)

8 Telwoord (telw.)

9 Bijwoord (bw.)

- Je kunt de werkwoordtijden van een zin benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Theorie herhalen
  • Lidwoord:
  • Zelfstandig naamwoord:
  • Bijvoeglijk naamwoord:
  • Werkwoord:
                 - Zelfstandig werkwoord:
                 - Hulpwerkwoord:
  • Persoonlijk voornaamwoord:
  • Bezittelijk voornaamwoord:
  • Vragend voornaamwoord:
  • Aanwijzend voornaamwoord:

Slide 3 - Tekstslide

Theorie herhalen
  • Betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw.)
  • Onbepaald voornaamwoord (onbep. vnw.)
  • Voorzetsel (vz)
  • Bijwoord (bw)

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken opdr. 6 (bijwoorden)
  • 1 al
  • 2 wel, hoeveel, plus
  • 3 plotseling, hevig, te
  • 4 precies
  • 5 vandaag
  • 6 ook, alweer
  • 7 zomaar

Nakijken opdr. 6 (telwoorden)
  • 1 derde (rangtw. bep.)
  • 2 tweederde + drievierde (htw. bep.)
  • 3 veel (htw. onbep.)
  • 4 drie (htw. bep.)
  • 5 weinig (htw. onbep.)
  • 6 hoeveelste (rtw. onbep.)
  • 7 honderden (htw. onbep./bep.)

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken opdr. 8
1 Mariëtte had een heerlijke stamppot voor ons gemaakt.


2 We hebben onze vroegere buurman gisteren in Scheveningen ontmoet.

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken opdr. 8
3 Dit oude boek is vorig jaar door een beroemd antiquair 

gerestaureerd.

4 Leraren, die altijd veel huiswerk opgeven, moeten daardoor 

ook lang nakijken.

Slide 7 - Tekstslide

Nakijken opdr. 8
5 Van alle leerlingen hadden er drie geen huiswerk gemaakt.

6 Henri en zijn oudste broer houden van voetballen, maar ze 

spelen ook bij een leuke club.

Slide 8 - Tekstslide

Nakijken opdr. 8
7 De planten in de tuin staan in juni in volle bloei.

8 Weet je broer al dat wij na de laatste wedstrijd gaan 

barbecueën?

Slide 9 - Tekstslide

Nakijken opdr. 8
9 Deze reactie had ik niet van hem verwacht.

Slide 10 - Tekstslide

Deel B: werkwoordtijden
  • Voltooid tegenwoordige tijd (v tt)
  • Onvoltooid tegenwoordige tijd (o tt)
  • Voltooid verleden tijd (v vt)
  • Onvoltooid verleden tijd (o vt)

Slide 11 - Tekstslide

Woordsoorten:  
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord
- Zelfstandig werkwoord
- Hulpwerkwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord
Voorzetsel
Voegwoord
Bijwoord
Telwoord
- Hoofdtelwoord (bepaald / onbepaald)
- Rangtelwoord (bepaald / onbepaald)


Werkwoordtijden:
Onvoltooid tegenwoordige tijd
Voltooid tegenwoordige tijd
Onvoltooid verleden tijd
Voltooid verleden tijd

A
B

Slide 12 - Tekstslide

Verleden of tegenwoordige tijd?
1 Zoek de persoonsvorm op.
- Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd? Kies van … tt.
- Staat de persoonsvorm in de verleden tijd? Kies dan … vt

Ik heb gisteren een fiets gekocht.                  .. tt
Wij waren naar dat feest gegaan.                   .. vt

 

Slide 13 - Tekstslide

Voltooid of onvoltooid?
Je weet nu of je zin in de tegenwoordige of verleden tijd staat. 

Op de stippeltjes voor jouw werkwoordtijd moet nog een ‘o’ van onvoltooid of een ‘v’ van voltooid komen te staan.
 

Slide 14 - Tekstslide

Voltooid of onvoltooid?
2 Kijk of er in jouw zin een voltooid deelwoord staat (werkwoord aan het eind van de zin dat begint met ge-, be- of ver-).
- Staat er een voltooid deelwoord in je zin?
Dan is je zin ‘voltooid’ en kies je voor een ‘v’. 
- Staat er geen voltooid deelwoord in je zin?
Dan is je zin ‘onvoltooid’ en kies je voor een ‘o’. 

Ik heb gisteren een fiets gekocht.                        vtt
Waar was jij?                                                                   ovt

Slide 15 - Tekstslide

Oefenen werkwoordtijden
Kies voor: v tt, v vt, o tt of o vt
  1. De muis wordt door de kat gevangen.         
  2. De medewerker uit de bibliotheek kopieerde de werkbladen.   
  3. Veel bewoners van het dorpje in Spanje werden door het noodweer overvallen.           
  4. Eef belde Jorrit.          
  5. Walid was vertrokken naar een warm oord.      
  6. Onze muziekleraar heeft die muziek gecomponeerd.     
  7. Langs het kanaal stonden rijen populieren. 

Slide 16 - Tekstslide

Antwoorden werkwoordtijden

  1. De muis wordt door de kat gevangen.         v tt
  2. De medewerker uit de bibliotheek kopieerde de werkbladen.   o vt
  3. Veel bewoners van het dorpje in Spanje werden door het noodweer overvallen.           v vt
  4. Eef belde Jorrit.          o vt
  5. Walid was vertrokken naar een warm oord.      v vt
  6. Onze muziekleraar heeft die muziek gecomponeerd.     v tt
  7. Langs het kanaal stonden rijen populieren.    o vt

Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk
Benoem de tijden bij de volgende  opdrachten:
- maken 8 en 9 helemaal.
- 8 (zin 1, 2, 3, 5, 8 en 9) Tijden!
- 9 (zin 1, 2, 5, 7, 8, 9 en 10) Tijden!

Maak oefening 9 (benoem de dikgedrukte woorden).

Slide 18 - Tekstslide