HV1 - grammatica - woordsoorten zn-lw-bn-zww-hww-p/b/a/b.vnw-bw-vz

HV1 - grammatica 
zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord, 
persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord, 
bijwoord en voorzetsel
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

HV1 - grammatica 
zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord, 
persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord, 
bijwoord en voorzetsel

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar kun je zelfstandige naamwoorden NIET aan herkennen?
A
Het is een mens, dier, ding, plant of naam.
B
Je kunt er vaak een lidwoord voor zetten.
C
Het is een woord dat informatie geeft over een ander woord.
D
Je kunt er een verkleinwoord of meervoud van maken.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zin?
Dylano schreef al zijn ideeën op in een notitieboekje.

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

lidwoord
geen lidwoord
een
de
het
in
op
bij
dit
deze

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een bijvoeglijk naamwoord? Noem er een voorbeeld bij.

Slide 5 - Open vraag

Een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld grote, griezelige, houten.
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin?
Ik vind de nieuwste actiefilm op Netflix heel spannend en gaaf.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar over het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord?

A
Een zelfstandig werkwoord staat nooit alleen in een zin.
B
Een hulpwerkwoord staat nooit alleen in een zin.
C
Er staat altijd ten minste één hulpwerkwoord in een zin.
D
Er kan meer dan één zelstandig werkwoord en hulpwerkwoord in een zin staan.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kinderen zouden graag meer willen buitenspelen.
A
zouden = hww willen = hww buitenspelen = zww
B
zouden = hww willen = zww buitenspelen = hww
C
zouden = zww willen = hww buitenspelen = zww
D
zouden = zww willen = zww buitenspelen = hww

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik schilder (1) op een andere manier dan schilder (2) Van Gogh.
A
schilder (1) = zww schilder (2) = zn
B
schilder (1) = zn schilder (2) = bn
C
schilder (1) = bn schilder (2) = zn
D
schilder (1) = zn schilder (2) = zww

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

zn
zww
anders
bn
lw
hww
heeft
aandacht
besteed
aan
de
positieve
effecten.
ook
Mila

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Snapten
jullie
hun
uitleg 
Zijn
grapjes
heb
ik
vaak
gehoord.
naast
Heeft
u
uw
auto
geparkeerd?
beter
dan
de
onze?
de
mijne

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer het/de aanwijzend(e) vnw van deze zin:
Als we zulke goede afspraken maken, moet je die wel nakomen.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer het/de betrekkelijk(e) vnw van deze zin:
Hij heeft die scooter zelf gerepareerd, wat ik heel knap vind.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is NIET waar over bijwoorden?


A
Ze geven extra informatie bij een werkwoord.
B
Ze geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
C
Ze geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
Ze geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de bijwoorden en geef aan: plaats/richting - tijd/duur - frequentie - wijze - graad - vragend
Hoe hard heb je vandaag weer gereden?

Slide 15 - Open vraag

Hoe - vragend
vandaag - tijd/duur
weer - frequentie
Benoem de bijwoorden en geef aan: plaats/richting - tijd/duur - frequentie - wijze - graad - vragend
Ik heb hier nog nooit een heel grote olifant gezien.

Slide 16 - Open vraag

hier - plaats/richting
nog nooit - frequentie
heel - graad

Een voorzetsel...
A
geeft een tijd of plaats aan.
B
zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord.
C
staat aan het begin van een woordgroep
D
kan je in het meervoud zetten.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


In welk rijtje staan alleen voorzetsels?
A
voor, tijdens, soms
B
gedurende, naast, boven
C
's avonds, op, achter
D
behalve, sinds, omdat

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de voorzetsels / achterzetsels / voorzetseluitdrukkingen in deze zin? Noteer ze in de juiste volgorde met komma's ertussen.
Als gevolg van het slechte weer fietste ik vandaag de weg op zonder dat ik zag of er iets aankwam.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

pers.vnw
betr.vnw
voorzetsel
aanw.vnw
bez.vnw
bijwoord
hebben
aandacht
besteed
aan
die
ontzettend
lastige
hun
Zij
wiskundeles
tijdens
ook
sommen.

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heb je nog een vraag over deze woordsoorten? Zo ja, welke?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies