Übung Grammatik, sein - 2G
1 / 15
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
habt
seid
ist
habe
bist
haben
habst
sein
hat
seine
hast
sind
bin
Slide 5 - Sleepvraag
Peter ..... (haben) gestern seine Bücher vergessen.
A
hast
B
habt
C
habe
D
hat
Slide 6 - Quizvraag
GEBRUIK EEN VORM VAN "HABEN"OF "SEIN"
Ihr .... gut gearbeitet. (hebben)
Ihr .... gut gearbeitet. (hebben)
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast
Slide 7 - Quizvraag
GEBRUIK EEN VORM VAN "HABEN"OF "SEIN"
Ihr ... zu spät (sein)
Ihr ... zu spät (sein)
A
seid
B
sind
C
bin
D
bist
Slide 8 - Quizvraag
GEBRUIK EEN VORM VAN "HABEN"OF "SEIN"
Ich .... ein Lehrer.
Ich .... ein Lehrer.
A
sind
B
bin
C
seid
D
bist
Slide 9 - Quizvraag
GEBRUIK EEN VORM VAN "HABEN"OF "SEIN"
Lisa ..... krank
Lisa ..... krank
A
bist
B
sind
C
ist
D
bin
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de juiste vorm van haben of sein?
Wie alt ... du?
Wie alt ... du?
A
sind
B
seid
C
bist
D
bin
Slide 11 - Quizvraag
GEBRUIK EEN VORM VAN "HABEN"OF "SEIN"
Wir .... Hausaufgaben gemacht.
Wir .... Hausaufgaben gemacht.
A
hat
B
habe
C
habt
D
haben
Slide 12 - Quizvraag
GEBRUIK EEN VORM VAN "HABEN"OF "SEIN"
Ich ... etwas gemacht.
Ich ... etwas gemacht.
A
haben
B
habe
C
habt
D
hat
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de juiste vorm van haben of sein?
... Sie hier schon lange?
... Sie hier schon lange?
A
sind
B
seid
C
bist
D
ist
Slide 14 - Quizvraag
Ken je de vervoeging van haben en sein en kan je de juiste vervoeging in de zin bepalen?
A
geen probleem, ik had alles goed
B
haben en sein ken ik nog niet zo goed
C
Ik maak af en toe nog een foutje
