Vraag van de dag Middeleeuwen vragen en antwoorden

  VRAAG VAN DE DAG
vragen en antwoorden
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

  VRAAG VAN DE DAG
vragen en antwoorden

Slide 1 - Tekstslide

dit is de versie die je op het bord toont.
Bijna iedere les nemen we ca. 7 minuten de tijd om 1 vraag te beantwoorden. Per les worden er vragen voorgelegd uit meerdere categorieën.
In deze LessonUp maak je per les je vraag.

We beginnen de eerste keer in categorie A. Heb je hem goed dan mag je de volgende les categorie B doen. Heb je die goed dan gaan je de volgende keer naar categorie C.
Natuurlijk hoop ik dat iedereen na een aantal vragen in een hogere categorie terecht komt met een hogere moeilijkheidsgraad.

Heb je de vraag fout of een gedeelte van de vraag dan blijf je in deze categorie.
De moeilijkheid zit hem niet alleen in de diepgang van de vraag maar ook in de wijze van beantwoording.

Heb je niet genoeg kennis om de vraag te beantwoorden, dan gebruik je je boek of aantekeningen erbij


Slide 2 - Tekstslide

De leerlingen hebben in hun klas de lesson up met het leerlingboekje.

1e les: Leg uit wat de bedoeling is via de volgende dia's (deze zitten ook in de leerlingenversie)

1e les: Om leerlingen meteen het gevoel te geven is het handig om de eerste 2 vragen meteen de eerste les te doen.
Hopelijk kan dan iedereen meteen met C beginnen de tweede les.


•    inzicht te krijgen in de soorten examenvragen
•    inzicht te krijgen welke vragen jij op dit moment
      aan kan
•    inzicht te krijgen in hoeverre jij de stof hebt begrepen.
•    door oefening op een hoger niveau te komen
•    oefenen met het geven van gewenste
      examenantwoorden
                                   DOELEN:

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Op het examen is een juiste formulering  van groot belang. Herhaal bijvoorbeeld een stukje uit de vraag dat zet je als het ware in de goede richting. Ook is het dan moeilijker om een heel ander antwoord dan het gevraagde te geven.

Je gaat de vragen dan ook beantwoorden zoals je op het examen zou doen. Dus een goede formulering en met volzinnen.

                                 BEANTWOORDING

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Je krijgt de laatste 2 minuten van de les het antwoord te zien. Beoordeel jezelf en zet bij de Analyse je opmerkingen. Wat heb je verkeerd gedaan waar moet je op letten etc.

Wist je het antwoord op de vraag of heb je het opgezocht en daarna geformuleerd?

                                         ANALYSE

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

a. cognitie (komt niet op het examen voor)
b. cognitie op volgens examennormen
c. verbanden, makkelijkste vraag soort die op het examen voor komt
d. idem op volgens examenwijze
e. verdekt meerledige vragen
f. idem volgens examenwijze
g. met gebruik van bronelement
h. idem volgens examenwijze

                                   CATEGORIEËN:

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

VRAAG 1
categorie A
Wat is een agrarisch-urbane samenleving?


Slide 7 - Tekstslide

Leg uit dat dit de makkelijkste vraagsoort is en dat deze niet op het examen is terug te vinden.

A: mag op alle manieren beantwoord worden.
antwoord vraag 1
categorie A:

Een samenleving waarin een groot aantal mensen in steden wonen en leven van handel en nijverheid.
Categorie B:

Een agrarisch-urbane samenleving is een samenleving waarin een groot aantal mensen in steden wonen en leven van handel en nijverheid

Slide 8 - Tekstslide

Om alvast te laten zien wat de bedoeling is, laten we de beantwoording zoals die voor B zou zijn ook alvast zien.

Bij A: voorbeeld van een antwoord zoals lln dat vaak laten zien.

Bij B gaat het dus om een examenwenselijk antwoord en daar willen we een stukje van de vraag in het antwoord terug zien.

vraag 2
A/B: Wat is autarkie?

Slide 9 - Tekstslide

Je zou hier kunnen wijzen op het vraagteken, iets wat op het examen niet voorkomt.
antwoord vraag 2
A: zelfvoorzienend produceren
B: Autarkie is wanneer mensen zelf alles produceren wat ze nodig hebben waardoor ze zelfvoorzienend zijn.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 3
A/B:
Noem een oorzaak voor het ontstaan van het hofstelsel.

C/D:
Leg het verband uit tussen het ontstaan van het hofstelsel en de val van het West-Romeinse Rijk.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord vraag 3
A: De handel verdween door de val van het Romeinse Rijk.
B: Een indirecte oorzaak voor het ontstaan van het hofstelsel is het wegvallen van de veiligheid/infrastructuur van het Romeinse Rijk.
C: Dat is omdat door de val van het Romeinse Rijk de infrastructuur/veiligheid wegviel.
D: Het verband tussen het ontstaan van het hofstelsel en de val van het West-Romeinse Rijk is dat door de val van het Romeinse Rijk de infrastructuur/veiligheid wegviel waardoor de handel zo goed als verdween.

Slide 12 - Tekstslide

Wijs steeds op de verschillen in antwoorden tussen de beide categorieën en leg uit waarom de B/D categorie zoveel beter is.

Een aantal leerlingen hebben het snel door en beantwoorden de vraag al in D en willen dan al snel door naar de volgende categorie, maar dat mag dus niet.

vraag 4
A/B
Hoe noemen we het politiek-bestuurlijk systeem bestaande uit leenheer en leenmannen?
C/D
Leg het verband uit tussen de groei van het Frankische Rijk en het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord vraag 4
A: Dat is het feodalisme.
B: Het politiek-bestuurlijk systeem bestaande uit leenheer en leenmannen noemen we het feodalisme
D: Het verband tussen de groei van het Frankische Rijk en het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur is dat door de omvang van het Frankische Rijk de traditionele manier van besturen, waarbij de koning langsging voor de verklaring van trouw en ontvangst van belastingen, niet meer uitvoerbaar was. Daarom werden er leenmannen en achterleenmannen aangesteld die in ruil voor trouw en belasting een stuk grond mochten besturen in naam van de koning
C Dat is omdat de Franken zo'n groot rijk hadden veroverd dat het niet te besturen was op de traditionele manier. Daarom werd het bestuur verdeeld over leenmannen, wat zorgde voor het feodale stelsel. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 5
C/D
Leg het verschil uit tussen reguliere en seculiere geestelijkheid.
E/F
Leg het verschil uit tussen reguliere en seculiere geestelijkheid en welk gevolg dit had voor de hiërarchie in de kerk.

Slide 15 - Tekstslide

We gaan voor het eerst naar een E-vraag. Dit zijn verdekt meerledige vragen. Een vraag die lijkt alsof ze maar 1 ding willen weten, maar eigenlijk willen ze een antwoord op onderdelen
antwoord vraag 5
C De reguliere geestelijkheid blijft binnen het klooster, terwijl de seculiere geestelijkheid zich tussen de mensen begeeft.
D Het verschil tussen reguliere en seculiere geestelijkheid is dat de reguliere geestelijkheid blijft binnen het klooster en richt zich op het geloof. De seculiere geestelijkheid zorgt voor het contact tussen god/kerk en gelovige. Het verschil is dus dat de reguliere geestelijkheid niet met gewone mensen in aanraking komt, de seculiere wel.
E De reguliere geestelijkheid blijft binnen het klooster, terwijl de seculiere geestelijkheid zich tussen de mensen begeeft. Gevolg is dat de paus meer grip had op de seculiere geestelijkheid.

F Het verschil tussen reguliere en seculiere geestelijkheid is dat de reguliere geestelijkheid blijft binnen het klooster en richt zich op het geloof. De seculiere geestelijkheid zorgt voor het contact tussen god/kerk en gelovige. Het verschil is dus dat de reguliere geestelijkheid niet met gewone mensen in aanraking komt, de seculiere wel. Gevolg voor de hiërarchie in de kerk is dat de paus meer controle had over het handelen van de seculiere dan reguliere geestelijkheid.

Slide 16 - Tekstslide

leg bij c/d uit dat wanneer er gevraagd wordt naar een verschil je beide onderdelen moet benoemen.
vraag 6
C/D
Leg het verband uit tussen de industrialisatie en de vorming van nieuwe sociale klassen in Groot-Brittannië. 
E/F Leg het verband uit tussen de industrialisatie en de vorming van nieuwe sociale klassen in Groot-Brittannië en geef aan waarom hiermee een einde kwam aan de standenmaatschappij.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord vraag 6
C: Door de industrialisatie werd niet langer grootgrondbezit/afkomst het belangrijkste, maar inkomen / Door de industrialisatie ontstond een nieuwe sociale klasse in de samenleving: de arbeiders.
D: Het verband tussen de industrialisatie en de vorming van nieuwe sociale klassen was dat door de industrialisatie niet langer grootgrondbezit/afkomst het belangrijkste was, maar inkomen. Hierdoor ontstond een nieuwe klasse bij van rijke industriëlen die tot de hoogste sociale klasse behoorden, oftewel een overgang van een standenmaatschappij naar een klassenmaatschappij.
E: Het verband tussen de industrialisatie en de vorming van nieuwe sociale klassen was dat door de industrialisatie niet langer grootgrondbezit/afkomst het belangrijkste was, maar inkomen. Hierdoor ontstond een nieuwe klasse bij van rijke industriëlen die tot de hoogste sociale klasse behoorden en niet van hoge afkomst waren, oftewel een overgang van een standenmaatschappij naar een klassenmaatschappij.
F: Het verband tussen de industrialisatie en de vorming van nieuwe sociale klassen was dat door de industrialisatie niet langer grootgrondbezit/afkomst het belangrijkste was, maar inkomen. Hierdoor ontstond een nieuwe klasse bij van rijke industriëlen die tot de hoogste sociale klasse behoorden en niet van hoge afkomst waren. Hiermee kwam een einde aan de standensamenleving omdat de indeling op afkomst werd vervangen door een indeling op inkomen.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vraag 7
C/D Leg uit waarom het aannemen van de Reform Bill een overwinning was voor de rijke industriëlen op de adel.


E/F Leg uit waarom de Reform Bill de macht van de oude landadel brak ten gunste van de rijke industriëlen en leg uit wat de gevolgen waren voor de positie van de fabrieksarbeiders.
G/H: Om de emancipatie van arbeiders te bevorderen vindt de Britse regering het noodzakelijk om de Education Act in te voeren. Toon dit aan door:
- aan te geven waardoor de Education Act de emancipatie van arbeiders bevordert en 
- uit te leggen dat de noodzaak van de Education Act kan worden onderbouwd met de brief in The Guardian, waarbij je je antwoord ondersteunt met een verwijzing naar de bron.

Slide 19 - Tekstslide

Eerste keer een G vraag. Hier gaat het vooral om het gebruik van bronelementen. Wijs vooral op de puntentoekenning van bij bronelementen!
antwoord vraag 7 deel 1
C Het aannemen van de Reform Bill was een overwinning voor de rijke industriëlen omdat door de herverdeling van de kiesdistricten de steden belangrijker werden dan het platteland.

D: Het aannemen van de Reform Bill was een overwinning voor de rijke industriëlen omdat door de herverdeling van de kiesdistricten de steden belangrijker werden dan het platteland. De rijke industriëlen kregen daardoor meer invloed omdat zij de macht in de steden hadden.
F: Met aannemen van de Reform Bill werden de kiesdistricten herverdeeld waardoor de steden, waar de rijke industriëlen de macht hadden, veel belangrijker werden. Omdat in de Reform Bill het kiesrecht nog steeds gekoppeld bleef aan bezit veranderde er voor de arbeiders niks. Zij hadden niet genoeg bezit om het kiesrecht te krijgen.
E Met aannemen van de Reform Bill werden de kiesdistricten herverdeeld waardoor de steden, waar de rijke industriëlen de macht hadden, veel belangrijker werden. Voor de arbeiders veranderde niks.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord vraag 7 deel 2
G: - Met de Education Act krijgen arbeiders de kans op een betere opleiding, waardoor zij hoger geschoold werk kunnen krijgen. 

Omdat de schrijver schrijft dat: 
- de arbeiders een aangeboren vulgariteit hebben.
- de zonen van gegoede heren naar beneden zullen worden getrokken door het contact met arbeiders.
- de meester niet naast een dienaar zou hoeven zitten.
H: Met de Education Act krijgen arbeiders de kans op een betere opleiding, waardoor zij hoger geschoold werk kunnen krijgen / beter in staat zijn voor hun rechten op te komen.

Het parlement moet met een wet regelen dat arbeiders kansen krijgen, omdat uit de brief blijkt dat (een deel van) de elite de emancipatie van arbeiders tegenhoudt / de arbeiders ondergeschikt wil houden, omdat de schrijver schrijft dat: 
- de arbeiders een aangeboren vulgariteit hebben.
- de zonen van gegoede heren naar beneden zullen worden getrokken door het contact met arbeiders.
- de meester niet naast een dienaar zou hoeven zitten.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies