Les 01-03-2021, paragraaf 1.4 en 1.5 van de samenleving

Planning voor de les:
5 minuten: binnenkomst, huiswerk controle en welkom!
9 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
15 minuten: uitleg 
5 minuten: leerdoelen testen
25 minuten: aan het werk!

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
5 minuten: binnenkomst, huiswerk controle en welkom!
9 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
15 minuten: uitleg 
5 minuten: leerdoelen testen
25 minuten: aan het werk!

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer is er spraken van een open economie

Slide 2 - Open vraag

Je koopt 150 Poolse zloty's. Hoeveel euro betaal je daarvoor?

Slide 3 - Open vraag

Uitwerking

Bedrag in vreemd geld / aankoopkoers = bedrag in euro's dat je moet betalen

150 / 4,20 = €35,71

Slide 4 - Tekstslide

De wisselkoers van € 1 is:
bij koop: $ 1,30
bij verkoop: $ 1,28.

Hoeveel dollar krijg je voor € 300?
A
$ 384,00
B
$ 231,00
C
$ 390,00
D
$ 234,00

Slide 5 - Quizvraag

Uitwerking

bedrag in euro's x lage wisselkoers = bedrag in vreemd geld dat je ontvangt 

300 x 1,30 = $390,00

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen:
- Je leert welke factoren de internationale concurrentiepositie beïnvloeden
- Je leert het verschil tussen de EU en de EMU

HUISWERK: Opdrachten 1.9 t/m 1.15

Slide 7 - Tekstslide

Waarom is export belangrijk?

Slide 8 - Open vraag

Waarom export belangrijk is
  • De export levert ons land veel inkomsten op.

  • Door te exporteren verkopen Nederlandse bedrijven veel meer dan wanneer ze hun producten alleen in ons land zouden verkopen.

  • De export zorgt voor veel werkgelegenheid. De producten moeten eerst worden geproduceerd. Daarvoor hebben Nederlandse bedrijven werknemers nodig.


Slide 9 - Tekstslide

Waarom zou een land importeren?

Slide 10 - Open vraag

We importeren bepaalde producten
  • als die in het buitenland goedkoper gemaakt kunnen worden
  • als die buitenlandse producten een betere kwaliteit hebben
  • als bepaalde grondstoffen niet of weinig voorkomen in Nederland
  • als we bepaalde landbouwgewassen niet kunnen verbouwen omdat ons klimaat er niet geschikt voor is
  • omdat Nederlandse consumenten de keuze willen hebben tussen verschillende producten en merken

Slide 11 - Tekstslide

Waarom handelen we met het buitenland en welke factoren bepalen de internationale handel?
  • Ieder land heeft zijn of haar specialiteiten. In Nederland maken we veel kaas en melk, maar kunnen hier geen koffiebonen verbouwen. 

Factoren die internationale handel bepalen:
  • Natuurlijke omstandigheden
  • De loonkosten
  • De infrastructuur
  • Historische omstandigheden 

Slide 12 - Tekstslide

Natuurlijke omstandigheden
Waar het land gelegen is op de wereld heeft veel 
effect op de internationale handel

Hoe is het klimaat van een land?
Hoe zijn de geografische omstandigheden?

Slide 13 - Tekstslide

Loonkosten
In Nederland kennen we het minimumloon. Dit zorgt voor hoge loonkosten in tegenstelling tot landen in het oosten en zuiden.


Slide 14 - Tekstslide

Infrastructuur
Wat is de kwaliteit van de wegen?

Is het land gelegen aan wateren?

Zijn de luchthavens goed bereikbaar?

Slide 15 - Tekstslide

Historische oorzaken
Ieder land heeft zijn eigen geschiedenis. 
Waarom Duitsland tal van auto's exporteert en Nederland kaas en bloembollen, is eigenlijk niet 1,2,3 verklaarbaar.

Dit kan komen door ontdekkingen die vroeger gedaan zijn. Als een land als eerste is met een product produceren, is het lastig om in kwaliteit gelijkwaardig te worden. 

Slide 16 - Tekstslide

EU

Slide 17 - Tekstslide

Doelen EU
Vrede
Veiligheid
Economische samenwerking
Sociale solidariteit

Slide 18 - Tekstslide

Europese Unie
  • 27 lidstaten
  • Eurozone (EMU) = Europese Monetaire Unie (€)

Slide 19 - Tekstslide

Groei & Stabiliteitspact (EMU)
EMU = Economische & Monetaire Unie (Eurolanden)

Regels over begroting, aan de hand van percentages van het BBP

Jaarlijks tekort (EMU-saldo) kleiner dan 3% van BBP
Staatsschuld (EMU-schuld) kleiner dan 60% van BBP

Slide 20 - Tekstslide

Welke factoren bepalen de internationale handel?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het verschil tussen de Europese Unie en de Europese Monetaire Unie?

Slide 22 - Open vraag

HUISWERK
Opdracht 9 t/m 15 van de samenleving!

Slide 23 - Tekstslide