3.1 Hoofdletters, 3.2a Leestekens en 3.2b Tekens bij woorden

Hoofdletters
en leestekens
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdletters
en leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Taalverzorging - 3 Spellingsregels
3.1 Hoofdletters (blz. 285)
3.2 Leestekens en tekens bij woorden
3.3 Meervoud
3.4 Tussenletters
3.5 Aan elkaar of los?
3.6 Einde op -e of -en?


Slide 2 - Tekstslide

Maak de instaptoets van Taalverzorging H3 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen

Aan het einde van de les weet je:

  • waar en wanneer je HOOFDLETTERS gebruikt;
  • hoe je leestekens in je zinnen zet.

Slide 4 - Tekstslide

Plaats 15 hoofdletters
beste mevrouw van boven, 
van meneer van buren moest ik u voor het weekend een mailtje sturen om te vragen of ik vrijdag wat eerder weg mag, omdat ik samen met mijn ouders met kerstmis een weekje naar turkije ga. ik zou dan na de les engels van mevrouw van der meer weggaan.
alvast bedankt,
suze de vries

Slide 5 - Tekstslide

Beste mevrouw Van Boven, 
Van meneer Van Buren moest ik u voor het weekend een mailtje sturen om te vragen of ik vrijdag wat eerder weg mag, omdat ik samen met mijn ouders met Kerstmis een weekje naar Turkije ga. Ik zou dan na de les Engels van mevrouw Van der Meer weggaan.
Alvast bedankt,
Suze de Vries

Slide 6 - Tekstslide

3.1 HOOFDLETTERS, BEST BELANGRIJK

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

We maken samen van TV 3.1 opdracht 1 (blz. 286)

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

3.2A

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wanneer een puntkomma

Om hoofdzinnen te verbinden die bij elkaar horen.

Bijvoorbeeld: 

Het is 18.00 uur; we gaan eten.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

3.2B

Slide 23 - Tekstslide

 Apostrof
* Bij meervoud en bezit als je het woord anders verkeerd zou uitspreken 
lama’s, baby’s, Emily’s vriendin
* Sommige namen eindigen op een s of een s-klank 
Hans’ koffer, Boaz’ kamer
* Op de plaats van een weggelaten letter
‘s middags, ‘s-Gravenhage 

* Bij afkortingen en cijfer- en letterwoorden
pdf’je, A4’tje, roc’s




Slide 24 - Tekstslide

Trema
Heb je soms ‘nodig’ om de letter apart uit te spreken. 

De puntjes op sommige klinkers:
reünie, Italië, creëren, ruïne

Vergelijk eens met:
reunie, Italie, creeren, ruine


Slide 25 - Tekstslide

Accent
* De streepjes naar links (è) of naar rechts (é), waarmee je aangeeft hoe je het uitspreekt als ‘e’ of ‘ee’:
     logé, café, première
* Het ‘dakje’ op een klinker (^) vooral op woorden die uit het Frans komen:
     enquête, maître
* Als je schrijft, wil je soms laten weten op welk woord de nadruk moet liggen. Gebruik dan het streepje naar rechts:
     Ik vind dat we dat juist wél moeten doen.

Slide 26 - Tekstslide

Weglatingsstreepje
Je gebruikt een liggend streepje als weglatingsstreepje als je een woord weglaat. Op de plaats van het streepje kun je dus een ander woord lezen:

 
ochtend- en middagploeg
voor- en nadelen

Zou je het weglatingsstreepje niet gebruiken, dan zou je misschien vaak woorden herhalen in je tekst.


Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag
Taalverzorging 3.1 
Opdracht 2, 3, 4 (blz. 286)

Taalverzorging 3.2a
Opdracht 2, 3, 4, 5, 6 (blz. 290)

Taalverzorging 3.2b
Opdracht 7, 8, 9, 10, 11, 12 (blz. 291)



timer
15:00

Slide 28 - Tekstslide

Wanneer gebruik je
een hoofdletter?

Slide 29 - Woordweb

Welk woord moet met een hoofdletter?
A
kerstboom
B
december
C
kerstmis
D
noorden

Slide 30 - Quizvraag

Welk antwoord is correct?
A
's avonds ga ik sporten.
B
's Avonds ga ik sporten.
C
'S avonds ga ik sporten.
D
'S Avonds ga ik sporten.

Slide 31 - Quizvraag

Welk antwoord is correct gespeld?
A
Karel van de Berg
B
Karel Van de Berg
C
Karel Van De Berg
D
Karel van de berg

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de juiste zin?
de chauffeur wees naar links maar ging naar rechts
A
de chauffeur wees naar Links maar ging naar rechts.
B
De chauffeur wees naar Links, maar ging naar Rechts.
C
De chauffeur wees naar links, maar ging naar rechts.
D
De chauffeur wees naar links maar ging naar rechts

Slide 33 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een dubbele punt?
A
Na een aankondiging van een opsomming.
B
Voor een uitleg
C
Na aankondiging van een citaat.
D
A, B en C zijn goed.

Slide 34 - Quizvraag

Afsluiting
Hoe vond je de les?
Heb je nog iets gemist?
Nog een dringende vraag?

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video

Vragen?

Slide 38 - Tekstslide