ch3 bron c futur proche futur simple en schrijfopdracht

Bonjour

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bonjour

Slide 1 - Tekstslide

vertaal: natuurkunde

Slide 2 - Open vraag

vertaal: ik wil zeggen

Slide 3 - Open vraag

vertaal: het woord

Slide 4 - Open vraag

vertaal: Wat is je lievelingsvak?

Slide 5 - Open vraag

vertaal: In welke vakken ben je goed?

Slide 6 - Open vraag

Les objectifs de ce cours
Je kent de futur simple (toekomende tijd) en kan deze toepassen.
Je kent de futur proche.

Slide 7 - Tekstslide

le futur proche
herhaling

Slide 8 - Tekstslide

de futur proche gebruik je om aan te geven dat je iets nog gaat doen:
ik ga pizza eten
wij gaan huiswerk maken

Slide 9 - Tekstslide

je ziet dat we in het Nederlands het werkwoord
gaan
gebruiken in combinatie met een
heel werkwoord

het hele werkwoord is datgene wat je gaat doen

Slide 10 - Tekstslide

In het Frans werkt dat op precies dezelfde manier:
je gebruikt het werkwoord
aller
en daarbij ook 
een heel werkwoord.

net zo als in het Nederlands moet je het werkwoord 
gaan
vervoegen

Slide 11 - Tekstslide

Hoe gaat dat dan?
kijk maar naar het volgende filmpje en dan weet je het vast wel weer  duidelijk

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 14 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Lille.
A
vas
B
allons
C
va
D
allez

Slide 15 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Mon père (aller) à Paris.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 16 - Quizvraag

ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
wij/we gaan
u gaat/jullie gaan
zij gaan
nous allons
tu vas
ils vont
vous allez
on va
elles vont
je vais
il va
elle va

Slide 17 - Sleepvraag

Ok!
nu je het werkwoord
aller
kunt vervoegen, kun je de futur proche gaan maken

Slide 18 - Tekstslide

futur proche

Slide 19 - Tekstslide

let op!
bij het werkwoord "aller" gebeurt er iets vreemds
je vais au cinéma
vais wordt aller
je vais aller au cinéma
(ik ga naar de bioscoop gaan)
In het Nederlands klinkt dit heel raar, maar in het Frans is dit heel normaal....

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Vertaal:
U gaat praten

Slide 22 - Open vraag

Vertaal:
Hij gaat eten.

Slide 23 - Open vraag

Vertaal:
Jij gaat geven.

Slide 24 - Open vraag

Le futur simple
  • Lees de regel op bladzijde 38
  • Schrijf deze in eigen woorden op in je tekstboek (opdr. 13a, p. 98)
  • Je hebt 5 minuten alleen
  • in tweetallen 2 minuten aan elkaar uitleggen 
timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de futur simple?

Slide 26 - Open vraag

Le futur simple
  • Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren
  • In het Nederlandse gebruik je: zullen

       "Morgen zal ik vrij hebben: dan is het zaterdag"
       "Demain je serai libre: ce sera samedi"

Slide 27 - Tekstslide

wat zijn de uitgangen van de futur simple?

Slide 28 - Open vraag

Le futur simple - de uitgangen
Werkwoorden op ir        - op er                   -op re
Je               choisirai          mangerai             prendrai
Tu               choisiras         mangeras            prendras
Il/elle/on  choisira           mangera              prendra
Nous         choisirons      mangerons         prendrons
Vous          choisirez         mangerez           prendrez
Ils                choisiront      mangeront          prendront

Slide 29 - Tekstslide

vervoegen : welke stappen neem je?

Slide 30 - Open vraag

Le futur simple - stappenplan
regelmatige ww er, ir, re
       1 - bepaal wat het hele werkwoord is
       2 - eindigt deze op een 'e' haal deze er dan af
       3 - plak de juiste uitgang van de futur er achter
     

Slide 31 - Tekstslide

welke onregelmatige werkwoorden zijn er?

Slide 32 - Open vraag

Le futur simple: onregelmatige ww.
  • Bij zes werkwoorden is de stam onregelmatig
  • être - je serai
  • avoir - j'aurai
  • faire - je ferai
  • aller - j'irai
  • pouvoir - je pourrai
  • voir - je verrai

Slide 33 - Tekstslide

In welke tijd staat de zin:
Mais nous avons des invités à Noël!
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 34 - Quizvraag

Exercice: in welke tijd staat de zin:
Monique et Christian sont partis à Strasbourg
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 35 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
À Noël nous pourrons partir faire du ski si tu veux
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 36 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
Salut! Je vais partir maintenant à la maison
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 37 - Quizvraag

Verbes en -ir
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je partirai
B
Je partais
C
Nous partiron
D
Nous partirons

Slide 38 - Quizvraag

Verbes en -er
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Nous parlerons
B
Il parlait
C
Je chanterais
D
Je chanterai

Slide 39 - Quizvraag

Verbes en -re
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je vendrai
B
Nous vendrons
C
Elle vendrai
D
Ils vendront

Slide 40 - Quizvraag