Voorbereiding examen CE 3F

CE lezen/luisteren 3F
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

CE lezen/luisteren 3F

Slide 1 - Tekstslide

Voorbereiding Cito-examen lezen en luisteren

Na deze les weet je...
  • hoe het examen in zijn werk gaat;
  • wat voor soort vragen je krijgt;
  • hoe je jezelf kunt voorbereiden.

Slide 2 - Tekstslide

Het Cito-examen lezen en luisteren 3F
  • Je krijgt 120 minuten de tijd.
  • Je maakt het examen op de computer.
  • Je krijgt één totaalcijfer voor Lezen en Luisteren.
  • 50 à 60 meerkeuzevragen.
  • Je mag deze hulpmiddelen gebruiken:
    - Pen en papier en digitale markeerstift
    - Verklarend woordenboek Nederlands
  • Houd je schoolmail in de gaten voor e-mails van het Examenbureau!

Slide 3 - Tekstslide

Soorten examenvragen
  1. De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.

  2. Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.

Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin

Slide 4 - Tekstslide

Vragen over tekstdoelen - welke drie tekstdoelen kennen we?

Slide 5 - Open vraag

Informeren
Instrueren
Overtuigen
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is de tekstsoort van deze tekst?
A
Betogende tekst
B
Informatieve tekst
C
Amuserende tekst
D
Instructieve tekst

Slide 7 - Quizvraag

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 8 - Tekstslide

In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de titel
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 9 - Quizvraag

Wat is waar over een kernzin? Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Een kernzin is de belangrijkste zin van een alinea.
B
Een kernzin staat vaak aan het begin of aan het eind van de alinea.
C
Een kernzin geeft aan waar een alinea over gaat.

Slide 10 - Quizvraag

Bepaal de kernzin.
Je kunt er dieren verzorgen. Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken. Maar je kunt er ook veel leren. Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen. En bijna altijd staan er speeltoestellen en schommels. Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de kernzin?
A
Je kunt dieren verzorgen.
B
Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij.
C
Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken.
D
Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen.

Slide 12 - Quizvraag

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 13 - Tekstslide

Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar

Slide 14 - Sleepvraag

Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren. Hierdoor zijn er dit voorjaar veel insecten.
A
middel-doel
B
oorzaak-gevolg
C
tegenstelling
D
vergelijking

Slide 15 - Quizvraag

'Om te, daarmee, waarmee, door middel van, zodat' zijn woorden die horen bij:
A
vergelijking
B
oorzaak-gevolg
C
middel-doel
D
tegenstelling

Slide 16 - Quizvraag

Jan heeft zijn vmbo-diploma gehaald, waardoor hij kan studeren.
A
opsomming
B
conclusie
C
oorzaak en gevolg
D
tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag

Kortom, we winnen deze wedstrijd wel.
A
tegenstelling
B
tijd
C
conclusie
D
voorbeeld

Slide 18 - Quizvraag

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op:
  • De inhoud van de tekst
  • De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
  • De vormgeving en manier van presenteren

Slide 19 - Tekstslide

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben? Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 20 - Quizvraag

Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?

Slide 21 - Open vraag

Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders

Slide 22 - Quizvraag

Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat, 

Slide 23 - Tekstslide

Een redenering beoordelen
  • Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?

  • Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?

  • Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief of objectief?

  • Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?

Slide 24 - Tekstslide

Geldig argument of niet?
Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
Ja
Nee

Slide 25 - Poll

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 26 - Quizvraag

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 27 - Tekstslide

1

Slide 28 - Video

00:58
Welke houding heeft Anton Damen tegenover de Landelijke Opschoondag?
A
Enthousiast
B
Neutraal
C
Afwijzend
D
Kritisch

Slide 29 - Quizvraag

Tips voor het examen Lezen en Luisteren
Tijdens het examen:
  1. Zorg dat je goed uitgerust bent.
  2. Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.
  3. Neem je tijd.
  4. Baseer je antwoord op de tekst of het fragment.
  5. Lees alle antwoordmogelijkheden goed door.
  6.  Gebruik de (digitale) markeerstift.



Slide 30 - Tekstslide

Hoe kun je je voorbereiden? 
  1. Ga naar:
    https://oefenen.facet.onl/facet/pages/oefen/mbo/?menu=3_0

  2. Zorg ervoor dat je een examen 3F aanklikt.

  3. Maak het oefenexamen.

Slide 31 - Tekstslide