Werkwoordspelling

Werkwoordspelling 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling 

Slide 1 - Tekstslide

Doelen: 
  1. Je kent de regels van de persoonsvorm: tt en vt
  2. Je kent de regels van het voltooid deelwoord 
  3. Je kent de regels van het infinitief
  4. Je kent de spelling van een onvoltooid deelwoord 
  5. Je kent de regels van de Engelse werkwoorden 
  6. Je kent de regels van het werkwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Tekstslide

werkwoordsvorm: persoonsvorm
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp en kan in zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd staan. 

Je vindt de persoonsvorm door: 
  • De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
  • De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp) 
Het werkwoord dat je moet aanpassen om de zinnen correct te maken, is de persoonsvorm. 


Slide 3 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm(en) van de zin: Huppelend en zingend kwam de jongen na de wedstrijd thuis.

Slide 4 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
Emma (verzenden) een e-mail
A
verzend
B
verzendt
C
verzent
D
verzond

Slide 5 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd.
Misschien _____ (worden) ik gevraagd voor het eerste team.

Slide 6 - Open vraag

Wat hebben prijzen, spugen en krijsen met elkaar gemeen?
A
Het zijn allemaal sterke werkwoorden
B
het zijn allemaal zwakke werkwoorden
C
Het zijn zowel sterke als zwakke werkwoorden

Slide 7 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
KRABBEN
A
krabbe
B
krabte
C
krabde
D
krabtde

Slide 8 - Quizvraag

Goed of fout?
In het rijtje: vallen -branden- missen-leven-binden, staan drie sterke werkwoorden.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quizvraag

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd
- verslinden -
A
verslondden
B
verslinden
C
verslindden
D
verslonden

Slide 10 - Quizvraag

Noteer de verleden tijd meervoud van verven

Slide 11 - Open vraag

Noteer een voltooid deelwoord met
be -

Slide 12 - Woordweb

voltooid deelwoord
van raadplegen

Slide 13 - Open vraag

voltooid deelwoord
proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven

Slide 14 - Quizvraag

voltooid deelwoord
ik doe - ik heb ..........

Slide 15 - Open vraag

Infinitief of voltooid deelwoord?

twijfelen
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 16 - Quizvraag

Wel/Geen infinitief?
Aarzelde
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Verandert niet als je de zin van tijd verandert
Er staat altijd een persoonsvorm in de zin.
Begint met ge-, be- of ver-.
Maken
Gemaakt
Hele werkwoord (infinitief)
Voltooid deelwoord
(vdw)

Slide 18 - Sleepvraag

'betaalt'
is een
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 19 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Sleep de onderstaande woorden naar het juiste rode vak
slapend
huilend
kijkend
troostend
gapend
gemaakt
beleefd
gestampt
gekocht
geleefd

Slide 20 - Sleepvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 21 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 22 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?
(verroesten) Het ......... tuinhek
A
verroestten
B
verroeste
C
verroesten
D
verroestte

Slide 24 - Quizvraag

Noteer de goede vorm:
De docenten (beantwoorden) gisteren alle e-mails.

Slide 25 - Open vraag

Noteer de goede vorm:
De (beantwoorden) mails waren door de leerlingen ontvangen.

Slide 26 - Open vraag