oog en bril

oog en bril
wat weet je al?
1 / 26
volgende
Slide 1: Woordweb
Natuur, Leven en TechnologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

oog en bril
wat weet je al?

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

kijk een paar seconde naar het puntje van je neus.
Kijk vervolgens naar het bord.
Wat voel je?

Slide 7 - Open vraag

Waardoor zie je altijd scherp?
• Het beeld dat je ziet op je netvlies is veel kleiner en staat op z'n kop.

• Je hersenen vertalen het voorwerp.

• Je ooglens moet scherpstellen om het beeld op het netvlies te krijgen, je ooglens verandert van vorm.

• Bolle lens > dichtbij > lezen van een boek
• Platte lens > van veraf < als je uit het raam kijkt


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Oogwerking en nabijheidspunt
Bepaal je eigen nabijheidspunt:
  • Houdt een potlood op armlengte van je af.
  • Sluit één oog en kijk met het andere oog naar het potlood
  • Breng het potlood langzaam dichterbij, totdat je het niet meer scherp ziet.
  • Daar ligt je nabijheidspunt

Slide 10 - Tekstslide

Nabijheidspunt
  • Als je een boek te dichtbij houdt, kunnen je ogen door accommoderen niet meer scherpstellen
  • Punt waar je nog scherp kan zien = nabijheidspunt
  • Als je jong bent ongeveer 15 cm
  • Hoe ouder, hoe minder goed je kan accommoderen en hoe verder het nabijheidspunt 

Slide 11 - Tekstslide

nabijheids- en vertepunt
Nabijheidspunten en vertepunten van verschillende personen.
 De getallen zijn voorbeelden.

Slide 12 - Tekstslide

Nabijheidspunt

Het punt het dichtste bij wat
je nog scherp kan zien heet
het nabijheidspunt.


Slide 13 - Tekstslide

Welke oogafwijking wordt
hier gecorrigeerd?
A
oudziendheid
B
bijziendheid
C
verziendheid
D
staar

Slide 14 - Quizvraag

Welke oogafwijking wordt
hier gecorrigeerd?
A
oudziendheid
B
bijziendheid
C
verziendheid
D
staar

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Link

Wat is de overeenkomst tussen oudziend en verziend?

Slide 17 - Open vraag

Wat is de verschil tussen
oudziend en verziend?

Slide 18 - Open vraag

Een 15-jarige leerling heeft een positieve hulplens. Welke oogafwijking heeft hij?
A
Oudziend
B
Verziend
C
Bijziend

Slide 19 - Quizvraag

bolle lens in je oog dan.......
A
veraf scherp
B
dichtbij scherp

Slide 20 - Quizvraag

Wat is juist voor lens 1 (boven) en lens 2 (onder)?
A
lens 1 is boller dan lens 2
B
lens 2 is sterker dan lens 1
C
lens 1 heeft een kortere hoofdsas dan lens 2
D
geen van bovenstaande uitspraken is juist

Slide 21 - Quizvraag

accomoderen is:
A
reflecteren
B
absorberen
C
construeren
D
scherp stellen

Slide 22 - Quizvraag

Lenssterkte

Slide 23 - Tekstslide

Vul deze zin op de juiste manier aan:

Hoe groter de brandpuntsafstand, _____
A
___ hoe groter de lenssterkte.
B
___ hoe kleiner de lenssterkte
C
De lenssterkte heeft geen invloed op de brandpuntsafstand.
D
Je kunt het antwoord niet weten: je hebt te weinig gegevens.

Slide 24 - Quizvraag

Vul de volgende zin op de juiste manier aan:

Een positieve lens met een grotere lenssterkte, ______
A
___ heeft een grotere convergerende werking
B
___ heeft een kleinere convergerende werking
C
___ heeft een grotere divergerende werking
D
___ heeft een kleinere divergerende werking

Slide 25 - Quizvraag

Een lens heeft een brandpuntsafstand van -25cm.
Bereken de lenssterkte.

A
4,0 dpt
B
-4,0 dpt
C
-0,04 dpt
D
0.04 dpt

Slide 26 - Quizvraag