Havo 3: wederkerige, wederkerende voornaamwoorden + herhaling nevensch. en onderschikkendvoegwoord

Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden en voegwoorden
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden en voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
  • kan ik nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden benoemen.
  • kan ik wederkerende voornaamwoorden herkennen en benoemen in een zin.
  • kan ik wederkerige voornaamwoorden herkennen en benoemen in een zin

Slide 2 - Tekstslide

Geef drie voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden

Slide 3 - Open vraag

Geef drie voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden

Slide 4 - Open vraag

Wederkerende voornaamwoorden
Het wederkerend voornaamwoord verwijst bijna altijd terug naar het onderwerp van de zin. 
Voorbeeld: Ik vergis me
Je hebt dit altijd bij bepaalde soort werkwoorden:
zich wassen, zich vergissen, zich scheren

Slide 5 - Tekstslide

Soorten wederkerende voornaamwoorden
Ik vergis me
Hij vergist zich
Jij vergist je(zelf)
U vergist zich/u
Wij vergissen ons
Jullie vergissen je
Let op: Verwar voornaamwoorden als je, ons, u en me niet met de persoonlijke voornaamwoorden. Kijk goed naar de zin!


Slide 6 - Tekstslide

Benoem het wederkerend voornaamwoord uit de zin: Iedereen kan leren zich te verdedigen

Slide 7 - Open vraag

Benoem het wederkerend voornaamwoord uit de zin: Wij vragen ons al jaren af wanneer de Olympische Spelen eens in Nederland gehouden worden.

Slide 8 - Open vraag

Wederkerige voornaamwoorden

Drie wederkerige voornaamwoorden:

Elkaar, elkander en mekaar

Slide 9 - Tekstslide

Benoem het wederkerig voornaamwoord: Sem en Indy hebben elkaar al eerder ontmoet
A
en
B
hebben
C
elkaar
D
al

Slide 10 - Quizvraag

Benoem vier nevenschikkende voegwoorden

Slide 11 - Open vraag

Noem twee voorbeelden van onderschikkende voegwoorden

Slide 12 - Open vraag

Voegwoorden
Voegwoorden: Voegen twee zinnen aan elkaar
Nevenschikkend: En, maar, want, of, dus
Onderschikkend voegwoord: omdat, daarom, waarmee, om etc.

Slide 13 - Tekstslide

Ik heb een lunch gehad EN ik ging een nieuwe jurk kopen.
A
Onderschikkend voegwoord
B
Nevenschikkend voegwoord
C
Wederkerig voornaamwoord
D
Wederkerend voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Hij schaamde ZICH enorm voor die grote blunder
A
Onderschikkend voegwoord
B
Nevenschikkend voegwoord
C
Wederkerig voornaamwoord
D
Wederkerend voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Heb jij JE ook zo zitten ergeren aan het gedrag van klas 3?
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Onderschikkend voegwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

JIJ hebt mij nog niet horen zingen!
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Onderschikkend voegwoord
C
Wederkerig voornaamwoord
D
Wederkerend voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

tussenwerpsel (tw)
Een tussenwerpsel is een gevoel, een klanknabootsing of een woord om de aandacht te trekken. 

Na een tussenwerpsel komt vaak een komma. 

Ach, wat is dat verdrietig nieuws, 
Jongens, ssssst, de film begint! 

Slide 18 - Tekstslide

tussenwerpsel (tw)
-> Uitroepen (hé, oef, shit, hoera,) en klanknabootsingen (klats, 
      piefpafpoef) heten tussenwerpsels. 
-> Groeten als Hallo, goedmorgen, dag, hoi noemen we ook tussenwerpsels.

-> Tussenwerpsels staan, meestal aan het begin of einde van 
      een zin, vaak van de rest gescheiden door een komma.

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag:
Ga naar Planning. Maak de taak 'Woordsoorten'.

Niet af? Huiswerk voor morgen.

Slide 20 - Tekstslide