Burgerschap kennistest Zout Hoofdstuk 2

Nederlanders besteden gemiddeld hoeveel procent aan werk?
A
26,2%
B
29,3%
C
35,6 %
D
57 %
1 / 29
volgende
Slide 1: Quizvraag
BurgerschapMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlanders besteden gemiddeld hoeveel procent aan werk?
A
26,2%
B
29,3%
C
35,6 %
D
57 %

Slide 1 - Quizvraag

Calvinistische Arbeidsethiek staat voor:(4 kernwoorden)

Slide 2 - Open vraag

Welk van de onderstaande antwoorden is een bijbels doel van werk?
A
De Eer van de Heere nastreven
B
Om vooral met jezelf bezig te zijn
C
Hard werken en rijk worden

Slide 3 - Quizvraag

Automatisering
A
Inzet van werknemers
B
Neemt werk over van mensen
C
Machines die het werk makkelijker maken

Slide 4 - Quizvraag

Flexibilisering
A
Robotten die werk overnemen
B
Inzet van werkgevers
C
Inzet van werknemers
D
Machines die ingezet worden bij het werk

Slide 5 - Quizvraag

UWV
A
UW Werk Voorziening
B
Uitvoeringinstituut werknemers verzekeringen
C
Uitvoering werk en voorziening

Slide 6 - Quizvraag

Het volgende is een bedrijfstak
A
Supermarkt
B
School
C
Onderwijs

Slide 7 - Quizvraag

VAKBOND
A
Behartigd de belangen van werknemers
B
Behartigd de belangen van een groep mensen
C
Behartigd de belangen van werkgevers

Slide 8 - Quizvraag

DE VAKBOND RMU staat voor;

Slide 9 - Open vraag

CAO staat voor collective arbeidsovereenkomst. Wat voor afspraken staan hier in?

Slide 10 - Open vraag

Wat doet een vakbond?

Slide 11 - Open vraag

Welke 3 basis functies heeft geld
A
Geld geeft de waarde van iets aan, is een ruilmiddel en geeft vertrouwen
B
Geld maakt gelukkig, geeft waarde van iets aan, zorgt voor stabiliteit
C
sparen, vertrouwen en rijkdom

Slide 12 - Quizvraag

Noem de 5 kenmerken waaraan je kunt zien of geld echt is.

Slide 13 - Open vraag

Bij een lineaire hypotheek
A
Los je structureel het zelfde bedrag af maar heb je eerst hoge lasten door de rente die in het begin hoog is
B
Los je iedere maand het zelfde af aan aflossing en rente
C
Los je in het begin minder af en later meer

Slide 14 - Quizvraag

Formele schuld
A
staat uit bij een bank of andere officiële geldverstrekker
B
Staat uit bij vrienden en/of ouders
C
moet boven 20.000 euro zijn

Slide 15 - Quizvraag

Heb je veel schulden? Dan krijg je een BKR registratie. Waar staat de afkorting BKR voor?

Slide 16 - Open vraag

Welke maatschappelijke ontwikkeling draagt bij aan schuldenproblematiek
A
Compensatieschulden
B
Overlevingsschulden
C
Kredietsamenleving

Slide 17 - Quizvraag

Aanpassingsschulden zijn bijvoorbeeld;
A
Overlevingsschulden en compensatie schulden
B
Complexiteit samenleving en consumptiepatroon
C
Introductie euro

Slide 18 - Quizvraag

Iemand is arbeidsongeschikt als hij of zij;
A
voor 100 procent afgekeurd is
B
Door bepaalde gebreken niet of niet volledig kunt werken
C
Als je werkeloos bent

Slide 19 - Quizvraag

Welke soorten werkeloosheid zijn er?

Slide 20 - Open vraag

Het vangnet voor werkelozen en arbeidsongeschikte burgers bestaat uit;
A
werknemersverzekeringen
B
volksverzekeringen
C
de AOW
D
Werknemersverzekeringen, volksverzekeringen, sociale voorzieningen

Slide 21 - Quizvraag

Verschillende sectoren
A
Primaire sector en Secundaire sector
B
Primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector
C
tertiaire en quartaire sector

Slide 22 - Quizvraag

Tertiaire sector staat voor;
A
Sector die grondstoffen en voedsel levert
B
Die grondstoffen verwerkt uit de primaire sector
C
Sector waarin bedrijven met de verkoop winst willen maken

Slide 23 - Quizvraag

Omschrijf wat een verzorgingsstaat betekend

Slide 24 - Open vraag

De functies van een verzorgingsstaat zijn;
A
Verzekeren, verzorgen, verheffen en verbinden
B
verzekeren en verzorgen
C
verzekeren, participeren en verbinden

Slide 25 - Quizvraag

De participatie wet gaat vooral over;

Slide 26 - Open vraag

Kinderwetje van Van Houten is ingevoerd in het jaar
A
1870
B
1874
C
1914

Slide 27 - Quizvraag

In 1994 ging de volgende wet van kracht;
A
Veiligheidswet
B
AOW
C
ARBOwet

Slide 28 - Quizvraag

De ARBO wet gaat over;
A
Gezondheid en veiligheid
B
Gezondheid en verzekeringen
C
Veiligheid, gezondheid en welzijn

Slide 29 - Quizvraag