OOA 3T Grammatica 6.2

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
neMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica 6.2
Aan het einde van de les kun je in de zin alle woordsoorten benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat heb je nodig?
- Boek op blz. 227;
- Materialen uit Magister bij deze les;
- De inleveropdracht bij Microsoft Teams.

Nu: herhaling woordsoorten

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica

Woordsoorten
Je benoemt ieder woord
Grammatica

Zinnen ontleden
Je benoemt de zinsdelen

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica

Woordsoorten
Je benoemt ieder woord
Grammatica

Zinnen ontleden
Je benoemt de zinsdelen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

De woordsoorten

Deze woordsoorten moet je kennen en kunnen benoemen in een zin:

Lidwoord (lw), zelfstandig naamwoord (zn), bijvoeglijk naamwoord (bn), voorzetsel (vz), telwoord (tw), persoonlijk voornaamwoord (psv.), bezittelijk voornaamwoord (bzv), aanwijzend voornaamwoord (awv), vragend voornaamwoord (vrv) hulpwerkwoord (hww), zelfstandig werkwoord (zww) & koppelwerkwoord (kww)


Slide 7 - Tekstslide

Lidwoorden

de, het, een


De is altijd een lidwoord

Het is alleen een lidwoord als het bij een zelfstandig naamwoord hoort

Een is alleen een lidwoord als je het uitspreekt als 'un'

Slide 8 - Tekstslide

Het bleef de hele dag regenen.

'Het' is hier wel/geen lidwoord
A
Wel
B
Geen

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb een nieuwe auto gekocht

'Een' is hier wel/geen lidwoord
A
Wel
B
Geen

Slide 10 - Quizvraag

Heb jij een van de medewerkers gezien?

'Een' is hier wel/geen lidwoord
A
Wel
B
Geen

Slide 11 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord

Mensen, dieren, dingen, planten, gevoelens, Namen van mensen/bedrijven/plaatsen/

MeDiPlaDiNa

1. Je kunt er de, het of een voor zetten

2. Het heeft vaak een verkleinwoord

3. Het heeft vaak een meervoud


Slide 12 - Tekstslide

Welke zelfstandig naamwoorden zie je in deze zin?

Ik heb de afwas gedaan en het vuilnis buiten gezet.

Slide 13 - Open vraag

Welke zelfstandig naamwoorden zie je in deze zin?

Het is mijn doel om vaker te gaan sporten in de sportschool.

Slide 14 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord


Het mooie eendje zwemt in de gracht.

De eend is mooi (een BN kan dus ook achter het ZN staan)


Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord kun je ook weglaten:


Het eendje zwemt in de gracht.

Slide 16 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het materiaal waarvan iets gemaakt is en eindigt vaak op -en


De gouden ring

Maar: de plastic tas (zonder -en)

Slide 17 - Tekstslide

Welke bijvoeglijke naamwoorden zie je in de volgende zin?

De houten bank is oud.

Slide 18 - Open vraag

Welke bijvoeglijke naamwoorden zie je in de volgende zin?

De geleerde professor is naar de lange bijeenkomst geweest.

Slide 19 - Open vraag

Voorzetsel

Kun je voor de kast of

voor de vakantie zetten.


Tijdens de les zat hij op zijn laptop.


Slide 20 - Tekstslide

Telwoord

Geeft een aantal of een rangorde aan.


Let op: soms geeft het niet precies een aantal aan. Maar toch is het dan een telwoord.


Ik heb veel snoep.


Slide 21 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Wijst een persoon aan

Ik, je, jij, hij, zij, hem, haar, etc. 


Slide 22 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Geeft aan dat iets in het bezit van iemand is

Staat voor een zelfstandig naamwoord


Dat is mijn idee.

Slide 23 - Tekstslide

Welke vijf woorden kunnen zowel een persoonlijk als een bezittelijk voornaamwoord zijn?

Slide 24 - Open vraag

Kijk maar

Ik geef jullie jullie boeken terug


Welke 'jullie' is persoonlijk en welke bezittelijk?

Slide 25 - Tekstslide

Trucje

Als je twijfelt tussen persoonlijk en bezittelijk, vul je een mannelijk persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord in ter controle:


Ik geef jullie koffie - Ik geef hem koffie = persoonlijk

Wat is jullie leukste idee? - Wat is zijn leukste idee? = bezittelijk

Of:-de Paula-

Slide 26 - Tekstslide

Is het woord 'jullie' in onderstaande zin een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Ik heb jullie aangemeld bij de sportschool.
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk

Slide 27 - Quizvraag

Is het woord 'hun' in onderstaande zin een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?


Ik geef hun een cadeautje.
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk

Slide 28 - Quizvraag

Werkwoorden

Hulpwerkwoord

Zelfstandig werkwoord

Koppelwerkwoord

Slide 29 - Tekstslide

Het stappenplan

Stap 1. Kijk hoeveel werkwoorden er in de zin staan

  • 1 werkwoord? > ZWW of KWW
  • 2+ werkwoorden? > één ZWW of KWW, de rest HWW

Stap 2. Zoek het belangrijkste werkwoord (welk werkwoord kun je niet weglaten?)

Stap 3. Staat het belangrijkste ww in het rijtje van de koppelwerkwoorden? Nee > ZWW

Slide 30 - Tekstslide

Stappenplan

Wel in het rijtje: ZWW of KWW

Stap 4. Gaat het om een handeling of een eigenschap/toestand, DOE je iets of BEN je iets?

Handeling > belangrijkste ww is een ZWW

Eigenschap/toestand > belangrijkste ww is een KWW

Stap 5. Alle overige werkwoorden zijn HWW

Slide 31 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord

wijst iets of iemand aan. De belangrijkste zijn:


dit, dat, deze, die.

Slide 32 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord

staan aan het begin van een vraagzin. Er zijn vier vragende voornaamwoorden:


wie, wat welk(e), wat voor (een).

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag
-Maak Grammatica 6.2
-Opdracht 1 t/m 4;
-Nakijken met het antwoordblad in de bijlage (Magister, Microsoft teams)
- Maak de test.

Slide 34 - Tekstslide

Succes!

Slide 35 - Tekstslide