B1A Nederlands onderdeel Spelling Blok 6

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands Spelling Blok 6
Vandaag gaan we opdrachten maken die horen bij 
Spelling Blok 6.
(In je boek zijn dit bladzijde 240 t/m 245)
Je maakt alleen de opdrachten die in deze presentatie staan!

Slide 2 - Tekstslide

G, gg of ch
Bij woorden met een g-klank 
hoor je niet altijd hoe je ze 
moet spellen. Deze klank 
wordt verschillend geschreven. 
Kijk maar naar de volgende 
woorden: liggen, kuchen. 
De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren.

Slide 3 - Tekstslide

Vul bij de volgende woorden het goede antwoord in!


Heel veel succes!!

Slide 4 - Tekstslide

Wat moet er op de puntjes komen staan?
psy......oloog
A
g
B
gg
C
ch

Slide 5 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes komen staan?
a......terdeur
A
g
B
gg
C
ch

Slide 6 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes komen staan?
.....eheim
A
g
B
gg
C
ch

Slide 7 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes komen staan?
maanda.......
A
g
B
gg
C
ch

Slide 8 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes komen staan?
zonli......t
A
g
B
gg
C
ch

Slide 9 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes komen staan?
al......en
A
g
B
gg
C
ch

Slide 10 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes komen staan?
sla......er
A
g
B
gg
C
ch

Slide 11 - Quizvraag

Wat moet er op de puntjes komen staan?
s......rift
A
g
B
gg
C
ch

Slide 12 - Quizvraag

Klankvaste & klankveranderende werkwoorden
Bij klankvaste werkwoorden verandert de klank niet als je de persoonsvorm in een andere tijd zet. 
Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd als volgt:

struikelen→ik struikelde (ev)→wij struikelden (mv)
poetsen→ik poetste (ev)→ wij poetsten (mv)

Slide 13 - Tekstslide

Klankvaste & klankveranderende werkwoorden
Werkwoorden waarbij de klank verandert als je het werkwoord in een andere tijd zet, noemen we klankveranderend. Meestal kun je horen hoe je deze werkwoorden schrijft.





Slide 14 - Tekstslide

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUIKEN
A
ruik
B
rook
C
ruiken
D
roken

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 16 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm verandert als je de zin in een andere tijd zet?
A
heel werkwoord
B
verleden tijd
C
persoonsvorm
D
voltooid deelwoord

Slide 17 - Quizvraag

Wat is in de verleden tijd het meervoud van:
zuigen
A
zuigen
B
zogen
C
zuigden
D
zuigten

Slide 18 - Quizvraag

Wat is in de verleden tijd het meervoud van:
blijven
A
bleven
B
blijfden
C
blijven
D
blijften

Slide 19 - Quizvraag

Wat is in de verleden tijd het meervoud van:
geven
A
geven
B
geefden
C
geeften
D
gaven

Slide 20 - Quizvraag

Wat is in de verleden tijd het meervoud (wij....) van:
zijn
A
zijn
B
is
C
waren
D
was

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Maak de volgende zin af.
Het alfabet kun je verdelen in twee soorten letters:.......
A
klankgroep
B
klinkers en medeklinkers
C
korte
D
korte en lange klanken

Slide 23 - Quizvraag

Vul de volgende zin in.
Met klinkers kun je.......en......maken
A
klankgroep
B
klinkers en medeklinkers
C
korte en lange klanken
D
klinker

Slide 24 - Quizvraag

Maak de volgende zin af.
Kaart is een woord met een ......
A
lange klank
B
klinkers en medeklinkers
C
korte en lange klanken
D
klinker

Slide 25 - Quizvraag

Maak de volgende zin af.
Slinger is een woord met een .......
A
lange klank
B
klinkers en medeklinkers
C
korte en lange klanken
D
korte klank

Slide 26 - Quizvraag

Eind van deze les!!
Jippie!! Je bent klaar met de les Nederlands Spelling Blok 6!
Toppie!
Als je nog vragen hebt dan stel ze gerust via Microsoft TEAMS aan Mevrouw Steenbakkers

Slide 27 - Tekstslide