Politiek 3.4: verkiezingen

Parlementaire democratie
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Parlementaire democratie

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Terugblik (rechtsstaat) test je kennis blz 62 havo
  • en blz. 66 vwo
  • Leerdoelen; je weet wat een democratie is. Je kunt de politieke stromingen benoemen. Je kunt politieke partijen linken aan politieke stromingen.
  • Introductie  Parlementaire democratie
  • 3.1Wat is democratie, 3,3 politieke partijen 3.2, politieke stromingen
  • Terugblik


Slide 2 - Tekstslide

Democratie

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Welke politieke stromingen ken je?

Slide 7 - Woordweb

Welke termen horen bij liberalisme

Slide 8 - Woordweb

Welke termen horen bij Sociaal democratie

Slide 9 - Woordweb

Indeling van politieke partijen


  • Links of rechts: (hierbij wordt gekeken naar de rol van de overheid)


  • Politieke stroming(hierbij wordt gekeken naar de belangrijkste waarde)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Let op:

Een partij kan bij het ene politieke onderwerp links zijn en bij het andere rechts

Slide 12 - Tekstslide

Politieke stromingen


Indeling van politieke partijen volgens een waarde: vrijheid, gelijkheid of geloof

Slide 13 - Tekstslide

Sociaal-democratie


  • Mensen zijn gelijkwaardig


  • Actieve rol van de overheid: mensen helpen die niet voor zichzelf kunnen zorgen


  • Meer gelijkheid tussen mensen (ook in lonen)


Slide 14 - Tekstslide

Christen-democratie


  • Katholiek/protestant


  • Bijbelse waarden


  • De aarde ook voor onze kinderen


  • Naastenliefde

Slide 15 - Tekstslide

Liberalisme


  • Persoonlijke vrijheid


  • Passieve rol van de overheid: zo min mogelijk bemoeien met de mensen


  • Weinig regels voor de economie

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Zoek de begrippen bij elkaar:

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht (15 min.)
  1. maak  werkboek blz. 76 vwo/ blz. 81 opdracht  15 havo
  2. Klaar? Neem de begrippenlijst achterin in H3  ( 1 tot en met 30door en noteer welke begrippen nog onduidelijk voor je zijn 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

ZELFSTANDIG
WAT:
Zoek de begrippen bij elkaar werkboek
vwo  blz. 76 opdracht 10
havo blz. 81 opdracht 15


HOE:
15 minuten 




TIJD: de timer laat het je zien!


timer
15:00
zelfstandig zonder te praten

Slide 21 - Tekstslide

Welke begrippen horen bij Christendemocratie?

Slide 22 - Open vraag

Welke begrippen horen bij Populisme?

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Alle Nederlanders van 18 jaar en ouder hebben actief en passief kiesrecht.
Wat is het verschil tussen actief en passief kiesrecht?

Slide 25 - Open vraag

Bij verkiezingen zijn de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen belangrijk.
a. Wat staat er in die programma’s?
b. Lijsttrekkers wordt vaak verweten dat ze hun verkiezingsbelofte breken. Waarom is het eigenlijk onvermijdelijk dat dit gebeurt?

Slide 26 - Open vraag

Tijdens de verkiezingscampagne richten politieke partijen zich vooral op de zwevende kiezers.
a. Wat zijn zwevende kiezers?
c. Streep door en vul aan.
Jongeren die voor het eerst mogen stemmen, zijn vaak WEL / NIET zwevende kiezers, omdat …

Slide 27 - Open vraag

Mensen hebben verschillende redenen om op een partij te stemmen. Ze kunnen bijvoorbeeld letten op de standpunten van een partij, hun eigen belangen of de aantrekkingskracht van de lijsttrekker. Soms hebben mensen strategische motieven om op een bepaalde partij te stemmen.
a. Stel, je bent een arme student en je wilt stemmen op een partij die jouw belangen als student behartigt. Stem je dan op een linke of rechtse partij? Leg je keuze uit met een argument.
b. Noem een reden waarom strategische kiezers meestal liever op een grote partij dan op een kleine partij stemmen.

Slide 28 - Open vraag

Een lijsttrekker is:
I. de man of vrouw die het imago en de verkiezingsstrategie bepaalt.
II. het ‘gezicht’ van de partij tijdens de verkiezingscampagne.
III. de persoon die namens de partij meedoet aan het tv-debat aan de vooravond van de verkiezingen.

A
Alleen II is juist.
B
I en III zijn juist.
C
II en III zijn juist.
D
I, II en III zijn juist.

Slide 29 - Quizvraag

In Nederland stem je tijdens de verkiezingen op:
A
de lijsttrekker van een partij.
B
een partij.
C
één persoon van een partij.
D
de persoon die volgens jou premier moet worden.

Slide 30 - Quizvraag

Als een gekozen Tweede Kamer lid zijn partij verlaat, moet hij zijn zetel teruggeven
A
Ja
B
Nee

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video