Medicatiebewaking en MFB's

Medicatiebewaking en MFB's
Specifieke doelgroepen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Medicatiebewaking en MFB's
Specifieke doelgroepen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Actueel medicatieoverzicht
Het is belangrijk dat iedere patiënt op elk moment een actueel medicatieoverzicht heeft. In het medicatieoverzicht staan alle geneesmiddelen die de patiënt gebruikt, ook de geneesmiddelen die niet op recept zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan welke voorwaarde hoeft NIET te worden voldaan om het medicatieoverzicht zo actueel mogelijk te houden?
A
De (huis)arts moet een wijziging in de medicatie doorgeven aan de apotheek met een start- , stop- of wijzigingsrecept.
B
Herhaalmedicatie mag alleen bij de huisarts worden aangevraagd en iet bij de specialist.
C
Als medicatie door een andere apotheek wordt afgeleverd, moet dat doorgegeven worden aan de eigen apotheek.
D
Bij een ontslagrecept uit het ziekenhuis neem je de medicatie samen met de patiënt door.

Slide 3 - Quizvraag

Een actueel en kloppend medicatieoverzicht is alleen mogelijk als alle betrokken partijen hieraan meewerken. De (huis)arts moet een wijziging in de medicatie doorgeven aan de apotheek met een start-, stop- of wijzigingsrecept. Als medicatie door een andere apotheek wordt afgeleverd (denk aan dienstapotheken of poliklinische apotheken), moet dat doorgegeven worden aan de eigen (ook wel bron)apotheek. Tegenwoordig gebeurt dit meestal via het LSP. 
Richtlijn LESA
In de richtlijn LESA (Actueel medicatieoverzicht in de eerste lijn) staan die basisafspraken opgesteld:
  • Bij elk contact met een voorschrijver is een actueel medicatieoverzicht beschikbaar, waarop het medisch handelen wordt gebaseerd.
  • Bij een spoedopname is er zo snel mogelijk , maar zeker binnen 24 uur, een actueel medicatieoverzicht beschikbaar.
  • Bij overdracht aan een andere zorgverlener is zo snel als nodig is voor verantwoorde zorg, maar zeker binnen 24 uur, het actuele medicatieoverzicht beschikbaar.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Farmacogenetica
Het onderzoek naar erfelijk materiaal om de werking van een geneesmiddel te voorspellen noem je farmacogenetica.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk orgaan staat bij het toepassen van farmacogenetica centraal?
A
De nier
B
Het hart
C
De alvleesklier
D
De lever

Slide 6 - Quizvraag

Farmacogenetica onderzoekt bv het vermogen van de lever om geneesmiddelen af te breken. In de lever zijn bepaalde stoffen aanwezig die geneesmiddelen omzetten of afbreken. Die stoffen noem je enzymen. Niet bij iedereen hebben deze enzymen dezelfde capaciteit of werking. Bij het grootste deel van de mensen werken de leverenzymsystemen normaal en worden geneesmiddelen op een voorspelbare manier omgezet. Soms in een werkzame stof, maar meestal in een onwerkzame stof die vervolgens het lichaam verlaat. Maar bij een deel van de mensen verloopt de omzetting razendsnel (ultrarapid metabolizers). En bij een ander deel gaat het (erg) langzaam of niet (poor metabolizers). Een deel van dit vermogen is erfelijk bepaald en via DNA-onderzoek vast te stellen. 

A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Bij zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven, is speciale aandacht nodig voor het geneesmiddelengebruik. In het AIS kun je contra-indicaties zwangerschap en borstvoeding invoeren, waardoor medicatiebewaking wordt uitgevoerd bij voorgeschreven geneesmiddelen. Het is zelfs mogelijk om een eventuele kinderwens vast te leggen. 
Naarmate mensen ouder worden, neemt hun vermogen af om geneesmiddelen om te zetten, op te slaan en uit te scheiden. In een aantal gevallen moeten geneesmiddelen anders worden gedoseeerd.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke groep geneesmiddelen is een aanpassing van de dosering bij ouderen wenselijk?
A
Antibioticakuren
B
Slaap- en kalmeringsmiddelen
C
Bloeddrukmedicatie
D
Cholesteroltabletten

Slide 9 - Quizvraag

Naarmate mensen ouder worden, neemt hun vermogen af om geneesmiddelen on te zetten, op te slaan en uit te scheiden. De functie van de lever en de nieren vermindert en de samenstelling van het lichaam treden veranderingen op. Daarom moet je ook bij ouderen rekening houden met de leeftijd voor het vaststellen van de juiste dosering. In de naslagwerken vind je bij veel geneesmiddelen een aparte normdosering voor ouderen.
Bij elke stof die de mens gebruikt, kan een vergiftiging ontstaan. Dat is een kwestie van hoeveelheid. In één keer een paar eetlepels keukenzout kan dodelijk zijn. Dat is ook het geval met geneesmiddelen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moetje NIET doen als je hulp of advies wordt gevraagd na inname van een bijtende stof?
A
Laten drinken
B
Laten braken
C
Laxeren
D
Verwijzen naar de apotheker

Slide 11 - Quizvraag

Door het slachtoffer over de knie van de hulpverlener te leggen en de huig te prikkelen met de vinger of de stompe kant van een lepel. Braken mag nooit als het slachtoffer bewusteloos is en nooit bij middelen die de slokdarm beschadigen, zoals bijtende reinigingsmiddelen. Die passeren dan immers nog een keer de slokdarm en kunnen zo opnieuw schade aanrichten.
Farmacodynamiek
De farmacodynamiek beschrijft de werking van een geneesmiddel in het lichaam na inname. Het geneesmiddel heeft deze werking pas in interactie met receptoren of aangrijpingspunten. Bij het ouder worden of door ziekte kan deze reactie op een geneesmiddel veranderen. De farmacodynamiek verandert vooral bij middelen die hun aangrijpingspunt hebben op het centrale zenuwstelsel en het cardiovasculaire systeem. Dit heeft invloed op het valrisico, het cardiovasculaire systeem, de temperatuurregulatie en het functioneren van de hersenen.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke geneesmiddelen hebben invloed op het valrisico? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Benzodiazepinen
B
Antidepressiva
C
Antibiotica
D
Antipsychotica

Slide 13 - Quizvraag

Bij veel psychofarmaca (kalmerende middelen die in de hersenen werken). opioïden en middelen bij ziekte van Parkinson is de gevoeligheid voor de werking van de middelen toegenomen, terwijl deze bij B-blokkers en insuline juist is afgenomen.
Wat zijn de drie belangrijkste factoren bij het vaststellen van bijwerkingen? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
De tijdsrelatie tussen het starten van het middel en het optreden van het verschijnsel.
B
Het verdwijnen van het verschijnsel na staken van de medicatie.
C
De tijd die nodig is om het geneesmiddel uit te scheiden.
D
Het opnieuw optreden van het verschijnsel na hervatting van medicatie, de zogenaamde 'rechallenge'.

Slide 14 - Quizvraag

Belangrijkste factoren bij het vaststellen van bijwerkingen zijn:
  • de tijdsrelatie tussen het starten van het middel en het optreden van het verschijnsel;
  • het verdwijnen van het verschijnsel na staken van de medicatie;
  • het opnieuw optreden van het verschijnsel na hervatting van de medicatie (rechallenge) 
Bijwerkingen kunne ook ontstaan als het geneesmiddel al enige tijd wordt gebruikt.