6.3 Rendement (opg.15,19)

6.3 Rendement
  • Ken je dit al van andere vakken?
  • Economie? Biologie? Scheikunde?
  • Rekenen met procenten. Economie?
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

6.3 Rendement
  • Ken je dit al van andere vakken?
  • Economie? Biologie? Scheikunde?
  • Rekenen met procenten. Economie?

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent een slecht rendement?
timer
1:00

Slide 2 - Open vraag

timer
1:00
Geef voorbeelden
van slecht rendement

Slide 3 - Woordweb

Rendement
  • Griekse letter 'eta': η
  • Geen eenheid, vaak met procenten aangegeven
  • η = wat er nuttig uit komt / alles wat je er in stopt
  • Kan zowel met energie als met vermogen:
  • η = Enut / Ein . 100%
  • η = Pnut / Pin . 100%

Slide 4 - Tekstslide

Opgave 15a
  • Gloeilamp elektrisch vermogen 60 W rendement 5,0%
  • Elektrische vermogen is wat er in gaat: Pin
  • We kiezen de formule voor vermogen
  • η = Pnut / Pin . 100%
  • 5,0% = Pnut / 60 . 100%
  • Pnut = 3,0 W
  • Bij een lamp is licht de nuttige energie
  • Pnut = 3,0 W betekent 3,0 J lichtenergie per seconde

Slide 5 - Tekstslide

Opgave 15b
  • Ledlamp elektrisch vermogen Pin = 9,0 W
  • Evenveel licht als gloeilamp, bij a berekend: Pnut = 3,0 W
  • η = Pnut / Pin . 100%
  • η = 3,0 / 9,0 . 100%
  • η = 33%
  • De ledlamp heeft een hoger rendement dan een gloeilamp.

Slide 6 - Tekstslide

Opgave 19. Strijkijzer
2000 W
300 s
5,0 min.

Slide 7 - Tekstslide

Wie heeft er wel eens een strijkijzer (geprobeerd) te gebruiken?
A
Ja
B
Nee, nooit

Slide 8 - Quizvraag

Huiswerk: Opgave 19a
  • Assen zijn fout in boek, de bedoeling was:
  • tijd-as tot 300 sec, vermogen tot 2000 W

  • Eerste 30 sec opwarmen, dan 4,5 min per overhemd
  • En dan tijdens het strijken wordt 2/5 van de tijd verwarmd
  • Tijd verwarmen 4 overhemden: 4 . 4,5 . 2/5 . 60 = 462 s
  • Energie E = P . t = 1800 . 462 = 8,3e5 J

Slide 9 - Tekstslide

Opgave 19b
  • P = U . I
  • 1800 = 230 . I
  • I = 7,83 A
en dan 
  • U = I . R
  • 230 = 7,83 . R
  • R = 29,4 Ω

Slide 10 - Tekstslide

Opgave 19c
P = U ∙ I
Als P afneemt en U blijft gelijk, dan neemt I af
U = I ∙ R
Als U gelijk blijft en I neemt af, dan neemt R toe

Slide 11 - Tekstslide

Opgave 19c
P = U . I en U = I . R
zijn samen (I = U / R invullen)
P = U2 / R
U is gelijk (230 V), P neemt af => doordat R toeneemt

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
Maak opgaven 16 en 18

Slide 13 - Tekstslide