Na de mei vakantie

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

¡Bienvenidos a la clase de Español!

Mayo 8,  2025

Profesor Gómez

OBJETIVOS DOELEN

1.  Capítulo 4 De aventura en Perú:

Ik ben meer te weten gekomen over Peru.

Ik kan een gesprek volgen tussen twee vrienden die praten over Fiestas Patrias.

Capítulo 4

De aventura en Perú

ESTRUCTURA DE LA CLASE

1. Leer la introducción

2. Hacer ejercicios 1, 2.

3. Samen nakijken.

Las Fiestas Patrias en Perú

1. Va a: Fuente A

(Libro de Texto en la página 37)

2. Hacer: ejercicios 3 + 4

3. Estudiar: Quizlet - vocabulario 4.1

SO 

Woensdag - Lezen toets

Hoe moet ik voorbereiding?

Herhalen woordjes Capítulo 1 y 2.

Oefenen Lezen in de les/kwt uur/thuis.

Oefenen

Capítulo 1

Opdrachten 9, 19, 23, 34

Página 33

D-toets (2) Leer

Oefenen

Capítulo 2

Opdrachten 9, 20, 26

D-toets (2) Leer

COMER

Geef een advies aan Juan. Hij is ziek thuis. Gebruik het werkwoord COMER.

Estudiar

Geef een advies aan José. Hij haal alleen slechte cijfers. Gebruik het werkwoord ESTUDIAR.

Samen nakijken

Ejercicios 28b - Página 111

Ejercicio 3c, 4a, 4b - Página 125

DEPORTE

Jugar al baloncesto

Ejercicio 32

Samen doen

Una vez a la semana (enkelvoud)

Dos veces a la semana (meervoud)

Tres...

Una vez al mes

Dos veces al mes.

Páginas 115-116

Opdracht c

Tarea - Samen 

D-toets maken Página 35 (tekstboek)

Página 119- werkboed

Ejercicios 27 y 28

El adjetivo: bijvoeglijke naamwoorden

                     Wat is een bijvoeglijke naamwoord?

Zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
Past zich altijd aan, aan het zelfstandig naamwoord

     mannelijk/vrouwelijk + enkelvoud/meervoud

                                                 De plaats:

                           Bijna altijd achter het zelfst. nw

                           De mooie jurk   -   El vestido bonito
                           Het blauwe huis   -   la casa azul
 

Terugblik: Bijvoeg. naamwoord

Kleding: werkwoord llevar + kledingstuk

ik draag	llevo
jij draagt	llevas
hij/zij draagt	lleva
wij dragen	llevamos
julllie dragen	lleváis
zij dragen	llevan

een t-shirt	una camiseta
een overhemd	una camisa
een broek	unos pantalones
een spijkerbroek	unos vaqueros
een jas	una chaqueta
een trui	un jersey
een blouse	una blusa

blanco/a (+s)

negro/a (+s)

gris (+es)

rojo/a (+s)

verde (+s)

azul (+es)

amarillo/a (+s)

lila (+s)

rosa (+s)

naranja (+s)

marrón (+es)

¿Qué llevas hoy? 

                                                       llevar - dragen/aanhebben (kleding)

yo	llevo
tú	llevas
él/ella	lleva
nosotros	llevamos
vosotros	lleváis
ellos/ ellas	llevan

kleding: werkwoord llevar + kledingstuk

ik draag	llevo
jij draagt	llevas
hij/zij draagt	lleva
wij dragen	llevamos
julllie dragen	lleváis
zij dragen	llevan

een t-shirt	una camiseta
een overhemd	una camisa
een broek	unos pantalones
een spijkerbroek	unos vaqueros
een jas	una chaqueta
een jurk	un vestido
een rok	una falda

blanco/a (+s)

negro/a (+s)

gris (+es)

rojo/a (+s)

verde (+s)

azul (+es)

amarillo/a (+s)

lila (+s)

rosa (+s)

naranja (+s)

marrón (+es)

Color del vestido

El vestido rojo

PLENDA

1. Marzo 13: SO Capítulo 3

Bron D: De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Bron E: Frases clave

Het werkwoord TENER y LLEVAR

Bron G: Werkwoorden met klinkerwisseling van o/u naar ue

Vocabulario 3.4 (sp-nl)

LLEVAR

Dragen

Bijvoorbeeld:

Yo llevo una camiseta naranja.

llevar	dragen
yo	llevo
tú	llevas
él	lleva
nosotros	llevamos
vosotros	lleváís
ellos	llevan

TENER

Hebben

tener	hebben
yo	tengo
tú	tienes
él	tiene
nosotros	tenemos
vosotros	tenéis
ellos	tienen

Bijvoorbeeld:

Yo tengo ojos azules.

Werkwoorden met klinkerwisseling van o/u naar ue

Klinkerwisseling: o/u > ue

De stamklinker "o" of "u" verandert in "ue" bij alle personen behalve bij nosotros en vosotros. 

• Stap 1: vind de stam van het werkwoord.

                   Hoe?

• Stap 2: bepaal welke uitgang erachter moet.
• Stap 3: vervang de "stam o/u" door "ue" 

AR/ER/IR eraf halen

Ww met klinkerwisseling

poder =

kunnen/mogen

De 'o' verandert in 'ue' bij persoon 1,2,3 en 6:

klinkerwisseling 

ik kan

jij kunt

hij kan

wij kunnen

jullie kunnen

zij kunnen

	Poder (kunnen/mogen)	Contar (vertelllen)	Dormir (Slapen)	Volver (Teruggaan)	Jugar (Spelen)	Mostrar (laten zien)
Yo
Tú
Él - ella- usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ustedes

Vocabulario 3.4

Zelfstandig werken

- Capítulo 3 - Ejercicio 21

- Extra ejercicio 

VOLGENDE LES MEENEMEN! 

Huiswerk nakijken!

¡Hasta la próxima clase!