14th lesson - 09/10/2019

Wednesday 9 October

- Learning goal

- Check homework

- Grammar 4: Adjectives & adverbs

- Let's practise

- Results SO 1

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wednesday 9 October

- Learning goal

- Check homework

- Grammar 4: Adjectives & adverbs

- Let's practise

- Results SO 1

Slide 1 - Tekstslide

Learning goal

At the end of this lesson you know and are able to explain the difference between an adjective and an adverb.

Slide 2 - Tekstslide

Check homework
- Finish ex. 1, 2, 3 & 4 (p. 31 WB)
- Study words A + B

Slide 3 - Tekstslide

1. (to) explain =

Slide 4 - Open vraag

2. portable =

Slide 5 - Open vraag

3. (to) develop =

Slide 6 - Open vraag

4. skills =

Slide 7 - Open vraag

5. complicated =

Slide 8 - Open vraag

6. draadloos =

Slide 9 - Open vraag

7. dutje =

Slide 10 - Open vraag

8. oplader =

Slide 11 - Open vraag

9. uitvinding=

Slide 12 - Open vraag

10. weddenschap =

Slide 13 - Open vraag

Grammar 4 (p. 25 TB)

Slide 14 - Tekstslide

Adjective (=bijvoeglijk naamwoord)
Een bijvoeglijk naamwoord zeg iets over een zelfstandig naamwoord:

That is a beautiful car

The quick brown fox jumps over the lazy dog

Slide 15 - Tekstslide

Adjective (=bijvoeglijk naamwoord)
Je gebruikt ook een bijvoeglijk naamwoord na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound en to taste.

This box feels heavy
She looks beautiful

Slide 16 - Tekstslide

Adverb (= bijwoord)
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord (hoe?), een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.

Carmen sings beautifully
They have an extremely beautiful house
The fox jumped very quickly

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vorm je een bijwoord?
De meeste bijwoorden worden gevormd door –ly toe te voegen achter het bijvoeglijke naamwoord: 

beautiful – beautifully 
quick - quickly

Slide 18 - Tekstslide

Hoe vorm je een bijwoord?
Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op:

  •  -le wordt: -ly                                         terrible - terribly 
  •  medeklinker + -y wordt: -ily           easy - easily 
  • -ic wordt: -ally                                       fantastic – fantastically

Slide 19 - Tekstslide

Uitzonderingen
Sommige bijwoorden hebben een onregelmatige vorm of hebben dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord:

good - well
fast - fast
long - long
hard - hard

Slide 20 - Tekstslide

Adjective or Adverb? 

Slide 21 - Tekstslide

She is a good dancer. 

Slide 22 - Tekstslide

It is raining heavily

Slide 23 - Tekstslide

Please be quiet. I'm trying to read.

Slide 24 - Tekstslide

This soup tastes good

Slide 25 - Tekstslide

Meghan was smiling happily

Slide 26 - Tekstslide

Let's practise
- Take notes (OneNote)
- Do ex. 13 + 14 (p. 36 + 37 WB)
- Slim stampen grammar 4


Slide 27 - Tekstslide

Learning goal

At the end of this lesson you know and are able to explain the difference between an adjective and an adverb.
+ reflection

Slide 28 - Tekstslide

Homework
- Study words A + B
- Study grammar 4 (p. 25 TB)
- Finish ex. 13 + 14 (p. 36 - 37 WB)

Slide 29 - Tekstslide

Results SO 1

Slide 30 - Tekstslide