In deze les zitten 10 slides, met tekstslides en 3 videos.
Onderdelen in deze les
bloed doneren
Slide 1 - Tekstslide
Bloedtransfusie
Bij een bloedtransfusie wordt bloed gedoneerd naar een ontvanger
Het is belangrijk dat je weet welke bloedgroep de donor heeft en welke bloedgroep de patiënt: => De antistoffen in het bloed van de patiënt kunnen zorgen voor klontering!
Slide 2 - Tekstslide
Bloedtransfusie
Antistof A 'vecht' tegen A => Als de donor antigen A heeft gaat het klonteren
Antistof B'vecht' tegen B => Als de donor antigen B heeft gaat het klonteren
Slide 3 - Tekstslide
Bloedtransfusie
Op de volgende slide staat een trucje hoe je kunt bepalen aan wie een donor bloed kan geven.
O kan aan iedereen geven, maar van niemand ontvangen
A kan aan A geven, aan AB geven, maar niet aan O en niet aan B
Volg de pijlen!!
Slide 4 - Tekstslide
Bloedtransfusie
Slide 5 - Tekstslide
Bloedtransfusie
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Video
Slide 9 - Video
Rhesusfactor
Het rhesus-antigeen heb je (Rh+) of niet (Rh-).
Rh+ kan bloed krijgen van Rh- en Rh+
Rh- kan alleen bloed krijgen van Rh-.
Mensen met Rh- hebben geen rhesusantigeen, maar ook geen antistoffen tegen rhesus.
Zij gaan wel antistoffen tegen rhesus maken als zij in aanraking komen met het rhesusantigeen, bijvoorbeeld door bloedtransfusie.
Het rhesus-antigeen is later ontdekt. Omdat het niet in alle examenvragen terugkomt bespreken we het apart.
Het rhesus-antigen is als eerste ontdekt bij het rhesus aapje