Dagbesteding oefentoets H1 tot en met H4

Dagbesteding
Oefentoets
Hoofdstuk 1 t/m 4
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Dagbesteding
Oefentoets
Hoofdstuk 1 t/m 4

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je doen?
In de volgende dia's zijn allerlei vragen over H1 t/m H4 weergeven. Deze ga je beantwoorden. Het antwoord dat jij gegeven het kun je direct controleren na het invoeren. Zorg ervoor dat je alle vragen maakt, de docent kan zien welke vragen gemaakt zijn en welke niet.  

Veel succes!

Slide 2 - Tekstslide

Wat is dagbesteding?

Slide 3 - Open vraag

Bij dagbesteding spelen vier aspecten een rol. Eén van die aspecten is de waarde van dagbesteding.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Waarom valt vrije tijd in de maatschappelijke zorg wettelijk gezien niet onder de noemer dagbesteding?

Er zijn twee antwoorden goed.
A
Begeleiden van dagbesteding wordt betaald, vrije tijd niet.
B
Vrije tijd is tijd die cliënten en jij zelf kunnen invullen.
C
Wat voor de ene cliënt vrije tijd is, is voor de ander werken.
D
Vrije tijd voor cliënten valt meer onder dagstructurering in de woon-/verblijfssituatie.

Slide 5 - Quizvraag

Als beroepskracht MZ help je cliënten bij het aanleren van taken. Daarbij moet je verschillende zaken in het oog houden: competenties, gedrag, scholing, vrije tijd, werken, zingeving.

Waar hoort het voorbeeld bij?
Je ontwikkelt je als je leert hoe je de keuken schoonhoudt
Je spreekt af met je vriendin om naar de bioscoop te gaan.
Je merkt dat anderen fijn vinden wat jij doet. 
Je verdient geld met het vullen van vakken in de supermarkt. 
Je reageert altijd op dezelfde manier. 
Je kunt goed omgaan met veranderingen, maar je hebt moeite met samenwerken.
Gedrag
Zingeving
Competenties
Werken
Scholing
Vrije tijd

Slide 6 - Sleepvraag

Dagbesteding is een belangrijk onderdeel in ons bestaan. Zet de juiste behoefte uit de piramide van Maslow op de juiste plek 
Laag 1
Laag 2
Laag 3
Laag 4

Laag 5

Behoeften aan veiligheid en zekerheid
Behoefte aan sociaal contact
Behoefte aan erkenning en waardering
Zelfontplooiing
Fysiologische behoeften

Slide 7 - Sleepvraag

Welke behoefte volgens Maslow past bij de dagbestedingsactiviteit? Sleep de behoefte naar de activiteit. 
Sociale acceptatie
Behoefte aan veiligheid en zekerheid 
Fysiologische behoeften 
Je bent samen met een client pannenkoeken aan het bakken voor het avondeten. 
Na weken solliciteren heb je een baan gevonden. Hierdoor heb je meer zekerheid over je financiele situatie. 
Je bent lid van een voetbal vereniging. 

Slide 8 - Sleepvraag

Dagbesteding is er altijd geweest, alleen veranderen de inhoud en vorm van dagbesteding voortdurend. Zet de belangrijke ontwikkeling bij het juiste jaartal. 
Jaren 20
Jaren 70
1980
1998
Activiteitenbegeleiding

Bezigheidstherapie

Arbeidstherapie

Sociale werkvoorziening

Slide 9 - Sleepvraag

a. Waar staat WO voor?
b. Leg uit wat de Wmo inhoudt.

Slide 10 - Open vraag

In de dagelijkse praktijk van de dagbesteding is er geen onderscheid tussen intramuraal verblijvende cliënten en extramurale cliënten
Sleep de juiste beschrijving naar het juiste begrip. 
Intramuraal

Extramuraal
Mensen die in woonvormen wonen 

Mensen die nog in hun eigen woning of bij ouders wonen

Slide 11 - Sleepvraag

Participatie = als volwaardig burger kunnen deelnemen aan wat er in de samenleving gebeurt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Je kunt participatie op verschillende manieren indelen. Sleep de juiste manier van indeling naar het juiste voorbeeld.  
Lisa doet elke ochtend een half uurtje een gymoefening met alle cliënten van de zorgboerderij. Hiervoor gebruikt ze allerlei attributen passend bij de verschillende hulpvragen van de cliënten, zoals ballen, hoepels en kegels. 
Noah is verstandelijk beperkt en gaat elke woensdagmiddag zwemmen bij zwembad de waterkolk. 
Maréll is lid van een natuurogranisatie. 
Janneke zit in het bestuur van van de natuurorganisatie.
Pieter is altijd op de hoogte van het nieuws in de wereld. 
Vanuit deze indeling is de participatieladder ontworpen. 
Smalle participatie
Participatie afgebakend naar domein
Passieve participatie
Actieve participatie
Brede participatie
Indeling naar doel en mate van interactie

Slide 13 - Sleepvraag

Emancipatie betekent:

A
Opkomen voor jezelf en je eigen rechten
B
Opkomen voor de rechten van een ander
C
Opkomen voor de rechten van iedereen

Slide 14 - Quizvraag

Er zijn vijf belangrijke aandachtspunten in het proces van emancipatie.
Zet het aandachtspunt bij de juiste zin. 
Deze grondhouding is een voorwaarde voor een emancipatorisch gerichte benadering.
Eigen keuzes kunnen en mogen maken. Dit vraagt van jou naar je cliënten toe specifieke benaderingstechnieken.
Je gaat in je werk ten opzichte van je cliënt uit van het principe van flexibiliteit en vraaggericht werken.
In je werk als beroepskracht MZ spreek je niet van ‘omgaan met’, want je gaat immers naast je cliënt staan.
Je maakt gebruik van ervaringsdeskundigen. Dit kan je helpen in het vraaggericht en flexibel werken in de communicatie met je cliënt.
Respectvolle bejegening
Keuzevrijheid
Ondersteuning
Gelijkwaardigheid
sociale (ondersteuning) netwerken

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is sociale inclusie?

Slide 16 - Open vraag

Je kunt een mensenleven indelen in ontwikkelingsfasen. Bij welke ontwikkelingsfase hoort de volgende uitspraak?:

'Het leven wordt meer filosofisch en behouwend benaderd. Er wordt niet veel waarde gehecht aan uiterlijk, aan materieel en aan luxe. Meer behoefte aan zaken die boven het persoonlijk leven uitgaan.'
A
Adolescentie
B
Volwassenheid
C
Ouderen

Slide 17 - Quizvraag

Structuur is een ordening van de dingen in de wereld om je heen, een patroon. Het biedt houvast. 

A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Sleep de juiste structuur naar het juiste voorbeeld. 
Je legt uit hoe de stofzuiger gebruikt moet worden. 
Je zorgt er voor dat er geen spullen in de ruimte zijn die af kunnen leiden. 
Je opent de maaltijd door de mogelijkheid te bieden om te bidden en je zorg ervoor dat het een herkenbaar einde heeft. 
Je maakt een poster waarop de gedragsregels weergeven zijn. 
Materiele structuur
Ruimtelijke structuur
Tafelstructuur
Sociale structuur

Slide 19 - Sleepvraag

Er zijn verschillende visies op menselijk gedrag en dagbesteding. Vanuit deze visies zijn verschillende benaderingen ontstaan. 
Sleep de juiste benadering naar de omschrijving
Psychodynamische benadering
Behavioristische benadering
Humanistische benadering
Biologische benadering
Cognitieve benadering
Deze benadering is gebaseerd op het vermogen van de mens dat je wil groeien en ontwikkelen
Deze benadering gaat uit van aangeleerd gedrag. Onze omgeving beïnvloedt ons gedrag en de besteding van onze tijd.
Deze benadering gaat uit van aangeboren vermogen van de mens om te willen groeien en ontwikkelen. De mens onderscheidt zich van dieren door zijn gave om te denken

Hersengebieden kunnen positief beïnvloed worden door medicijnen, technieken, operaties en oefening.
Deze benadering deelde de menselijke persoonlijkheid in 3 delen. Kies ik voor wat ik wil (en lekker vind) of kies ik voor wat kan en mag?

Slide 20 - Sleepvraag

Welke benadering hoort bij het volgende?

Als er in een visie van een organisatie staat dat deelname aan de maatschappij het recht is van elk mens. En dat er veel waarde wordt gehecht aan het aangeboren vermogen van de mens om te willen groeien en om zich te willen ontwikkelen.
A
Behavioristische benadering
B
Biologische benadering
C
Humanistische benadering
D
Psychodynamische benadering

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent vraaggericht werken voor een beroepskracht MZ NIET?
A
Brengt wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt in kaart
B
Leeft zich in de cliënt in
C
Laat de begeleiding van de cliënt aansluiten op het specialisme van de beroepskracht
D
Moet goed kunnen luisteren en kijken naar signalen van de cliënt

Slide 22 - Quizvraag

Leg het begrip hulpvraag uit.

Slide 23 - Open vraag

Welke zaken hebben invloed op de hulpvraag die een cliënt kan hebben
A
samenleving, buren, individu
B
samenleving, instelling, individu
C
instelling, maatschappij, samenleving
D
individu, samenleving, hulpvraag

Slide 24 - Quizvraag

De hulpvraag van de cliënt is vaak minder duidelijk dan de hulpvraag van de samenleving en de instelling
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Expliciete hulpvraag is als de vraag niet duidelijk is van de cliënt en concreet onder woorden moet brengen. 

A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Zet de kernkwaliteit van de beroepskracht MZ bij de juiste omschrijving. 
Je werkt in een omgeving met complexe vraagstukken, problemen en uitdagingen. Het is van groot belang dat je goed kunt en blijft samenwerken. Daarvoor moet je je grenzen kennen en bewaken maar altijd met respect voor de ander en met het idee dat grenzen kunnen verschuiven.
Samenwerken is belangrijk. Je hebt deze kwaliteiten nodig om goed te kunnen samenwerken met collega’s en je cliëntcontacten.
Dit is haast vanzelfspreken voor een beroepsgroep die zich richt op dagbesteding en daarvoor muzische, sportieve en creatieve middelen inzet. Het slaat ook op het vermogen om met steeds verschillende hulpvragen van clienten, behandelaars en beleidsmakers om te kunnen gaan. 
Hangt samen met weten wat je wil en waar je naar toe wilt. Dit is een kernkwaliteit die je je eigen moet maken. 
Creativiteit en scheppingsvermogen 
Genuanceerdheid en diplomatie
Doelmatigheid en pragmatisme
Inlevingsvermogen en harmonie

Slide 27 - Sleepvraag

Je geeft als beroepskracht maatschappelijke zorg regelmatig je cliënten instructies, bv. over hoe een apparaat/instantie werkt. Deze instructie bestaat uit 3 stappen.

Bij welk antwoord staan de 3 stappen in de juiste volgorde?
A
Bijkomende uitleg geven - samenvatten van de nieuwe kennis - voorkennis cliënt peilen
B
Samenvatten van de nieuwe kennis - bijkomende uitleg geven - voorkennis cliënt peilen.
C
Voorkennis cliënt peilen - bijkomende uitleg geven - samenvatten van de nieuwe kennis.
D
Samenvatten van de nieuwe kennis - voorkennis van de cliënt peilen - bijkomende uitleg geven

Slide 28 - Quizvraag

Voorafgaand aan de instructie bedenk je wat je doel is. Na afloop bepaal je of je dat doel bereikt hebt. 
Handelingen kun je aanleren door het eerst zelf voor te doen, dan samendoen en ten slotte kan de cliënt het zelf nadoen.
Een van de aandachtspunten bij het geven van een instructie is: je hoeft de client niet te controleren of hij begrijpt wat je verteld. 
De gegeven instructie hoef je niet te evalueren. 
Juist
Juist
Onjuist
Onjuist

Slide 29 - Sleepvraag

Zet de stappen van de methodische cyclus in de juiste volgorde 
Beginsituatie bepalen
Doelen formuleren
Plan voorbereiden 
Plan uitvoeren 
Evaluatie

Slide 30 - Sleepvraag

Wat heb je nodig bij het vaststellen van de beginsituatie?
A
Het sociale netwerk van de cliënt
B
Hoe de financiering is geregeld
C
Achtergrondinformatie van de cliënt
D
Eerst weten wat de organisatie kan bieden

Slide 31 - Quizvraag

Welke omschrijving past bij het begrip ‘auto-anamnese’?

A
Informatie over de huidige situatie die je verkrijgt uit observaties
B
Informatie over de huidige situatie die je verkrijgt uit vragenlijsten, screeninglijsten en intakelijsten
C
Informatie over de voorgeschiedenis die je verzamelt door gesprekken met de cliënt
D
Uitgangspunt waarop het activiteitenplan aansluit

Slide 32 - Quizvraag

open intakelijst
intakelijst adhv de 
levensloop
mediagerichte 
intakelijst
Het is een lijst waarop het verhaal van de client kan worden ingevuld
Dit noem je ook wel een activiteiten-socialisatie verslag
Elk medium heeft zijn eigen vragenlijst.

Slide 33 - Sleepvraag

Sleep de juiste omschrijving naar het juiste begrip
Hoofddoelen
Werkdoelen (subdoelen)
Doelen hebben betrekking op het hoofddoel en is gericht op de activiteit
Hoger omvattend doel 

Slide 34 - Sleepvraag

Een doelstelling formuleer je vanuit de cliënt.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quizvraag

Is het volgende werkdoel SMART geformuleerd?

In overleg met de verschillende begeleiders wordt het volgende haalbare werkdoel opgesteld voor Boaz: ‘Boaz kan voor het eind van deze week een ei hard koken en in plakjes snijden voor op de salade.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quizvraag

De keuze van een activiteit is een rechtstreeks gevolg van de doelstelling die je samen met of voor je cliënt hebt geformuleerd, je hebt ook rekening gehouden met het vaardigheidsniveau.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Bij het goed en volledig voorbereiden van je werkplan stel je jezelf verschillende vragen. De vragen beginnen met een W.
Noem waar de 6 vragen mee beginnen.

De eerste is 'Wie?'

Slide 38 - Open vraag

Als je eenmaal een plan hebt gemaakt houd je je hieraan tijdens de uitvoering, je gaat niks meer bijstellen
A
Ja
B
Nee

Slide 39 - Quizvraag

Evaluatie is een stapsgewijze terugblik op het afgelegde traject
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quizvraag

Procesevaluatie
Productevaluatie
staat het resultaat centraal.
staat centraal hoe iets tot stand is gekomen
het gaat om het eindproduct
gaat over alle genomen stappen

Slide 41 - Sleepvraag

Conclusies en daaropvolgende keuzes zijn het vertrekpunt van een nieuwe methodische cyclus, je gaat terug naar stap 1 .
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quizvraag