To be and To have got

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Reminder

Slide 2 - Tekstslide

Present simple of 'to be'
(tegenwoordige tijd van 'zijn')

Slide 3 - Tekstslide

to have vs. to have got

Slide 4 - Tekstslide

Het werkwoord 'to be' betekent
A
zijn
B
hebben

Slide 5 - Quizvraag

Het werkwoord 'to have got' betekent
A
zijn
B
hebben

Slide 6 - Quizvraag

Use the correct form of to be and to have got.

Megan _____ three older sisters.
A
is
B
has got
C
have got
D
are

Slide 7 - Quizvraag

Use the correct form of to be and to have got.

He _____ really into sports.
A
have got
B
are
C
has got
D
is

Slide 8 - Quizvraag

Use the correct form of to be and to have got.

My teacher _____ American.

Slide 9 - Open vraag

Use the correct form of to be and to have got.

Elephants _____ big ears.

Slide 10 - Open vraag