M4 Kapitel 21 pers vnw

Persoonlijk voornaamwoord
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel:
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp gebruiken. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan persoonlijk voornaamwoord
Stap 1: VOORZETSEL - Staat er een voorzetsel in de zin? Dan volg je die op. Een voorzetsel is dominant. 

Stap 2: ONTLEDEN - als er geen voorzetsels staat in de zin, moet je gaan ontleden. 
1. Wie of wat + gezegde? = onderwerp
2. Wie of wat + gezegde + onderwerp? = lijdend voorwerp
3. Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp +(lijdend voorwerp)? = meewerkend voorwerp

Slide 4 - Tekstslide

Welke voorzetsels horen bij de 3e naamval?
A
durch für ohne um
B
aus bei durch in
C
aus seit von zu
D
auf über von um

Slide 5 - Quizvraag

Welke voorzetsels horen bij de 4e naamval?
A
durch für ohne um
B
aus bei durch in
C
aus seit von zu
D
auf über von um

Slide 6 - Quizvraag

Ich gehe zu... (jou).
A
dir
B
dich
C
mir
D
ihm

Slide 7 - Quizvraag

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn

Slide 8 - Quizvraag


Durch ... (hem) habe ich viel gelernt
A
er
B
es
C
ihr
D
ihn

Slide 9 - Quizvraag


Diesen Samstag spielen wir gegen ... (jullie).
A
ihr
B
euch
C
uns
D
Sie

Slide 10 - Quizvraag

Gehst du mit ...... (ons) nach Berlin?
A
wir
B
ons
C
uns
D
sie

Slide 11 - Quizvraag


Ohne ... (jou) weiß ich nicht, was ich machen soll.
A
mich
B
du
C
dich
D
dein

Slide 12 - Quizvraag

Kann ich bei ... (jou) übernachten?
A
dich
B
dir
C
mir
D
dein

Slide 13 - Quizvraag

Bleibst du bei ... (mij) oder gehst du zu ... (hem)?
A
mir- ihm
B
mich- ihn
C
mir - er
D
mich - ihm

Slide 14 - Quizvraag

Mit ... (hem) ist alles viel schöner.
A
ihn
B
ihm
C
er
D
dir

Slide 15 - Quizvraag

De 1e naamval of Nominativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp is van de zin.

Slide 16 - Tekstslide

De 3e naamval of Dativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het meewerkend voorwerp is van de zin.

Slide 17 - Tekstslide

De 4e naamval of Akkusativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp is van de zin.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin:
Er sieht sie immer in der Schule.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin:
Kann ich dich morgen besuchen?

Slide 20 - Open vraag

Gibst du ... (mij) bitte den Kaffee?
A
mein
B
mich
C
mir
D
ich

Slide 21 - Quizvraag

Kannst du ... (mij) sehen?
A
mir
B
dich
C
mich
D
ihn

Slide 22 - Quizvraag

... (jullie) geht in die Schule
A
euch
B
sie
C
ihr
D
ihnen

Slide 23 - Quizvraag

(hij) gaat...
zu ... (haar)
A
er - ihr
B
ihr - ihm
C
ihm - ihr
D
er- sie

Slide 24 - Quizvraag

(U) ... sind
bei ... (hen)
A
Sie- euch
B
sie- Ihnen
C
sie- ihm
D
Sie- ihnen

Slide 25 - Quizvraag


Ich sehe .... (hem).
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 26 - Quizvraag


Ich bringe .... (haar) das Buch.
A
sie
B
ihr
C
Sie

Slide 27 - Quizvraag


Ich lade .... (jou) zu meinem Geburtstag ein
A
dich
B
du
C
dir

Slide 28 - Quizvraag


Erzählst du .... (mij) von deinem Urlaub?
A
mich
B
mir
C
ich

Slide 29 - Quizvraag


Was kann ich .... (u) geben?
A
Sie
B
Ihnen
C
Ihr

Slide 30 - Quizvraag


Ich besuch .... (haar) heute abend!
A
ihr
B
ihnen
C
sie

Slide 31 - Quizvraag

Ich schlage (hem)..... .
A
him
B
ihm
C
ihn
D
er

Slide 32 - Quizvraag


Hat er es (haar) ....... noch gesagt?
A
sie
B
ihr
C
ihm
D
hier

Slide 33 - Quizvraag

Wir geben (U)..... ein Geschenk.
A
Sie
B
ihnen
C
Ihr
D
Ihnen

Slide 34 - Quizvraag

Wir haben (jullie) ...... gesehen.
A
ihr
B
euch
C
ihnen
D
sie

Slide 35 - Quizvraag

Wir kennen (jou) ...... .
A
du
B
dich
C
dir
D
die

Slide 36 - Quizvraag

Wir zeigen (jou) ...... das Haus.
A
dir
B
dich
C
du
D
mir

Slide 37 - Quizvraag


Ich wünsche .... (jullie) einen schönen Tag!!!
A
ihr
B
sie
C
euch

Slide 38 - Quizvraag

Ich gebe (hem) mein Buch.
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 39 - Quizvraag

Ich kenne (u) doch!
A
Sie
B
Ihnen

Slide 40 - Quizvraag

Ich habe (jullie) hier noch
nie gesehen.
A
ihr
B
euch

Slide 41 - Quizvraag

Er trainiert (hen) schon lange.
A
sie
B
ihnen

Slide 42 - Quizvraag

mij - Zeigen Sie _____ den Weg, Frau Müller?

Slide 43 - Open vraag

jou - Wir verstehen ________ nicht.

Slide 44 - Open vraag

jullie - Die Polizei hat _______ gestern vom Unfall erzählt.

Slide 45 - Open vraag

mij - Uta, kannst du ________ erklären, wie dieses Gerät funktioniert?

Slide 46 - Open vraag

Leerdoel behaald?
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 47 - Poll