H6.4 deel 1

Vak: Mens en Maatschappij
Hoofdstuk: H6.4 deel 1
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Mens en Maatschappij
Hoofdstuk: H6.4 deel 1
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Pak je spullen, maar laat je boek nog even dicht. 

Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgend doel
- Je leert over de begrippen 'vraag en aanbod'
- Je leert over de handel in Europa.
- Je leert over invoer- en uitvoerwaarde.

Slide 3 - Tekstslide

3. Mini-check

Slide 4 - Tekstslide

Stel: Jij wilt een frikandellenbroodje kopen.
Dit is een voorbeeld van....
A
Aanbod
B
Export
C
Import
D
Vraag

Slide 5 - Quizvraag

De Jumbo verkoopt frikandellenbroodjes.
Dit is een voorbeeld van .....
A
Aanbod
B
Export
C
Import
D
Vraag

Slide 6 - Quizvraag

De waarde van alle frikandellenbroodjes die naar de VS worden geëxporteerd bij elkaar is de ....
A
Uitvoerwaarde
B
Invoerwaarde

Slide 7 - Quizvraag

De frikandel is in Nederland te krijgen, maar de curry wordt uit Duitsland gehaald. Dit is een voorbeeld van ....
A
Aanbod
B
Export
C
Import
D
Vraag

Slide 8 - Quizvraag

Moet de Amerikaanse winkels extra betalen om de frikandellenbroodjes te importeren?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Moet Jumbo extra betalen om de curry te importeren?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

In de VS is vraag naar frikandellenbroodjes, maar ze hebben geen curry en geen frikandellen. De Jumbo verkoopt deze aan de VS. Hier is sprake van.....
A
Aanbod
B
Export
C
Import
D
Vraag

Slide 11 - Quizvraag

De waarde van alle curry die naar Nederland worden geïmporteerd bij elkaar is de ....
A
Uitvoerwaarde
B
Invoerwaarde

Slide 12 - Quizvraag

4. Instructie

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Vraag een aanbod
  • Producten die mensen willen                  Vraag.  

  • Hoeveel er van dat product is                  Aanbod. 

  • Hoe duur iets is, hangt af van het aanbod! Zeldzame dingen zijn duurder en andersom.
  • Hoe hoger het aanbod, hoe lager de prijs.


Slide 15 - Tekstslide

Interne markt
  • Europa is als het ware een groot land, een interne markt. De producten blijven dus binnen de EU!
  • Bepaalde producten worden dan ook alleen in bepaalde landen gemaakt. Dit is veel goedkoper. Zo exporteert Nederland melk en tulpen, gemaakt in Nederland.

Slide 16 - Tekstslide

Handelen in Europa
  • Ergens waar spullen verkocht worden is een markt.
  • Europa is één grote markt, waarin spullen uit verschillende landen gekocht en verkocht worden.                                                                                                                                        Internationale markt! 
  • Wat landen kopen en binnenhalen is Import.
  • Wat landen verkopen en het land uitgaat is Export. 

Slide 17 - Tekstslide

Invoer en uitvoer
  • Import en export noem je ook invoer en uitvoer. 
  • Dit zijn soms ook diensten. Bijvoorbeeld mensen met opleidingen die in andere landen gaan werken.
  • Alles wat Nederland in en uit gaat heeft dus een totale invoerwaarde en een uitvoerwaarde. Die waarde geeft aan hoeveel geld Nederland ermee verdient.
  • Nederland heeft altijd een hogere uitvoerwaarde.

Slide 18 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
Doorloop de opdrachten en bronnen op blz. 116 t/m 119

Slide 19 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Maak opdracht 1 t/m 8 op blz. 116 t/m 119
timer
1:00

Slide 20 - Tekstslide

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Heb je nog vragen of loop je nog ergens tegen aan?

Slide 21 - Tekstslide

Noem 3 producten die
Nederland exporteert.

Slide 22 - Woordweb

Wat is er aan de hand als de uitvoerwaarde groter is dan de invoerwaarde?
A
NL koopt meer in dan het verkoopt
B
NL is meer geld kwijt dan dat het binnen krijgt met handel
C
NL krijgt meer geld binnen door de handel dan dat het kwijt is.
D
NL verkoopt evenveel producten als dat het inkoopt

Slide 23 - Quizvraag

Waarom hoort de handel met Engeland niet bij de 'interne handel' van de EU?

Slide 24 - Open vraag

Waarom komen sinaasappels vaker uit Spanje dan uit Nederland?

Slide 25 - Open vraag

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Lukt het je om vragen die woorden gesteld uit een tekst te halen?
Heb je nog ergens hulp bij nodig?

Slide 26 - Tekstslide