toetsweektraining Nederlands periode 1 - leesvaardigheid en argumenteren

Toetsweektraining Nederlands
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Toetsweektraining Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Wat verwacht je van de toets Nederlands (leesvaardigheid en argumenteren)
moeilijk
beetje moeilijk
beetje makkelijk
heel makkelijk

Slide 2 - Poll

Doelen
Aan het eind van de les:
  • weet je waar je op moet letten bij de toets.
  • weet je hoe je nog kunt oefenen voor de toets.
  • weet je hoe de indeling van de toets is.
  • weet je wat je moet leren voor de toets.
  • heb je nog een paar oefenvragen gemaakt.

Slide 3 - Tekstslide

Waar moet je op letten bij het maken van de toets?
Je krijgt een aantal vragen, waarbij je de argumentatie moet tekenen in een blokjesschema (structuur).

Je moet EN tekenen EN je moet de structuur benoemen.
1

Slide 4 - Tekstslide

voorbeeld
In het zuiden van Nederlands heeft het enorm geregend. In het noorden kwamen er zelfs nog windvlagen vanaf de Noordzee bij en bij de de Duitse grens schijnt het zelfs geonweerd te hebben. Het was gewoon overal rotweer.

Slide 5 - Tekstslide

Het was overal rotweer
In het zuiden van Nederland heeft het enorm geregend.
In het noorden kwamen er windvlagen bij.
Bij de Duitse grens heeft het geonweerd.
1
2
nevenschikkende argumentatie
(want)
(dus)

Slide 6 - Tekstslide

Waar moet je op letten bij het maken van de toets?
Je krijgt een aantal meerkeuze vragen.
Geef duidelijk aan welke letter je bedoelt door blokletters te gebruiken.


2
A B C D

Slide 7 - Tekstslide

Waar moet je op letten bij het maken van de toets?
Geef zoveel mogelijk antwoord in hele zinnen (van hoofdletter tot punt)
3

Slide 8 - Tekstslide

Waar moet je op letten bij het maken van de toets?
Het is heel belangrijk om je antwoord uit te leggen, zelfs als dit niet wordt gevraagd.

Bij argumenteren kunnen vaak meerdere antwoorden goed zijn, mits je een duidelijke onderbouwing hebt.
4

Slide 9 - Tekstslide

Waar moet je op letten bij het maken van de toets?
Je mag een aantal dingen meenemen naar de toets:
WOORDENBOEK NE
MARKEERSTIFTEN

Je mag gewoon arceren/ onderstrepen op de toets. Doe dit vooral!!
5

Slide 10 - Tekstslide

Waar moet je op letten bij het maken van de toets?
Lees alle vragen nauwkeurig, zodat je precies weet wat er van je gevraagd wordt.


Gebruik ook je markeerstift bij de vragen. Wat willen wij precies van jou weten?


6

Slide 11 - Tekstslide

Oefenen voor de toets
Er zijn meerdere sites die je daarbij kunnen helpen:

www.onlinenederlands.nl
www.cambiumned.nl

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Leesvaardigheid: vooral verbanden en signaalwoorden (overzicht, video + oefeningen)
argumenteren: soorten argumentaties en argumentatiestructuren (overzicht, video + oefeningen).

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Indeling van de toets
De toets bestaat uit drie onderdelen:
  • argumentaties benoemen en invullen in een blokjesschema (structuren) (12 punten)
  • benoemen van argumentatiesschema's (8 punten)
  • tekst met vragen met het accent op argumenteren (40 punten)

Slide 16 - Tekstslide

Wat wordt gevraagd? (argumenteren)
  • verschillende argumentatiestructuren:
enkelvoudig, nevenschikkend , onderschikkend, combinatie van nevenschikkend en onderschikkend.
  • argumentatieschema's (redeneringen):
oorzaak-gevolg, kenmerk/eigenschap, voorbeeld, vergelijking, autoriteit, voor- en nadelen.
  • verschil tussen feitelijke en waarderende argumenten.
  • soorten standpunten:
negatieve, positieve, twijfel, een weerlegging (argument) en een tegenargument 
Bij een tegenargument geef je aan, waarom jij het niet eens bent met het argument
Bij een weerlegging bewijs je dat het argument niet klopt.

LET OP: Je hoeft de drogredenen NIET te kennen.

Slide 17 - Tekstslide

Wat wordt er gevraagd (leesvaardigheid)
  • leesstrategieën (oriënteren, globaal, intensief, kritisch, studerend)  3
  • tekstverbanden en signaalwoorden 6
  • onderwerp en hoofdgedachte 9
  • tekstsoorten (betoog, uiteenzetting en beschouwing) 11
  • tekstdoelen (informeren, opiniëren, overtuigen) 11
  • indeling tekst (inleiding, kern/middenstuk, slot) 14-16

theorieboekje

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeelden signalen die standpunt aangeven:
  • Ik vind dat....
  • Volgens mij....
  • Ik denk dat....
  • Mijn conclusie is dat....
  • Dus
  • Daarom
  • Kortom
  • Het is duidelijk dat....
  • Mijn standpunt/ mening is.....

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden van signalen die een argument aangeven.
  • Immers
  • want
  • aangezien
  • namelijk

Slide 20 - Tekstslide

En nu nog even oefenen

Slide 21 - Tekstslide

Wetgeving die ertoe leidt dat voorbeeldig geïntegreerde migranten tot ongenoegen van een groot deel van de bevolking worden uitgewezen, ondermijnt het respect voor de wet. Natuurlijk kan de rechtsstaat niet in alle particuliere wensen voorzien. Maar als een strikte toepassing van de wet leidt tot een procedure die zelfs het geweten van de betrokken minister belast, is de wet volgens mij toe aan revisie.

Wat is het standpunt?

Slide 22 - Open vraag

Maastricht is een prima stad om een dagexcursie voor CKV te organiseren, want je kunt daar verschillende musea en galeries bezoeken.

A
feitelijk
B
waarderend

Slide 23 - Quizvraag

Maastricht is een prima stad om een dagexcursie voor CKV te organiseren, want Maastricht heeft een gezellige binnenstad.


A
feitelijk
B
waarderend

Slide 24 - Quizvraag

argumentatieschema's (redeneringen)

Welke relatie heeft het argument tot het standpunt?

Leg ook steeds je antwoord uit op de toets. Als je namelijk een goede onderbouwing hebt, zouden er meer antwoorden goed kunnen zijn.

Slide 25 - Tekstslide

Invoering van de kilometerheffing leidt tot een afname van het aantal files, want Peter van Dijk, hoogleraar mobiliteit aan de Universiteit van Amsterdam, stelt dat zo'n maatregel de filedruk kan verlagen.
Invoering van de kilometerheffing leidt tot een afname van het aantal files= standpunt
want Peter van Dijk, hoogleraar mobiliteit aan de Universiteit van Amsterdam, stelt dat zo'n maatregel de filedruk kan verlagen= argument.
De hoogleraar Peter van Dijk is een autoriteit op het gebied van mobiliteit. Hij heeft dus zeker kennis van zaken als het gaat om files.
voor- en nadelen
voorbeeld
kenmerk/ eigenschap
autoriteit
vergelijking
oorzaak-gevolg

Slide 26 - Poll

De wegen in Nederland moeten verbreed worden. Dan is het gelijk afgelopen met al die files.
De wegen in Nederland moeten verbreed worden = standpunt. 
Dan is het gelijk afgelopen met al die files= argument

Er is hier sprake van een argumentatie op basis voor een voordeel.
Je zou ook kunnen stellen dat het hier om oorzaak-gevolg gaat. 
Beide antwoorden zijn goed, mits je je antwoord goed onderbouwt.
voor- en nadelen
voorbeeld
kenmerk/ eigenschap
autoriteit
vergelijking
oorzaak-gevolg

Slide 27 - Poll

Wie kinderen toegang geeft tot internet moet ook verantwoordelijkheid nemen. Je stuurt een peuter ook niet met een driewieler de snelweg op, in de verwachting dat anderen wel zullen uitkijken.
Wie kinderen toegang geeft tot internet moet ook verantwoordelijkheid nemen= standpunt
Je stuurt een peuter ook niet met een driewieler de snelweg op, in de verwachting dat anderen wel zullen uitkijken= argument

Deze argumentatie is een argumentatie op basis van een vergelijking, omdat je toegang op internet vergelijkt met een driewieler op de snelweg.
voor- en nadelen
voorbeeld
kenmerk/ eigenschap
autoriteit
vergelijking
oorzaak-gevolg

Slide 28 - Poll

Slide 29 - Tekstslide

Sommige planken zijn verrot. Je kunt de schimmel erop zien zitten. Bovendien zijn de bovenste planken verkleurd, omdat de zon de vorige zomer erg hard heeft geschenen. Daarom kunnen we de schutting net zo goed helemaal vervangen.

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het standpunt?

Slide 31 - Open vraag

Welke structuur past bij de argumentatie?
A
A
B
B
C
C

Slide 32 - Quizvraag

Ik ben absoluut niet fit. Ik denk dat ik naar huis ga. Daar kan ik tenminste slapen, omdat niemand me daar stoort. Ik woon alleen.

Slide 33 - Tekstslide

Ik ben absoluut niet fit. Ik denk dat ik naar huis ga. Daar kan ik tenminste slapen, omdat niemand me daar stoort. Ik woon alleen.

Slide 34 - Tekstslide

Welke structuur past bij de argumentatie?
A
A
B
B
C
C

Slide 35 - Quizvraag

VRAGEN??

Slide 36 - Tekstslide

In hoeverre ben je nu goed voorbereid op de toets?
0100

Slide 37 - Poll

Hoe tevreden ben je over deze toetsweektraining?
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll