Quiz media

Communicatie
A
is het middel waarmee de informatie wordt verstuurd.
B
is de persoon die de informatie ontvangt.
C
is de persoon die de informatie verstuurt.
D
is het doorgeven van informatie.
1 / 23
volgende
Slide 1: Quizvraag
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Communicatie
A
is het middel waarmee de informatie wordt verstuurd.
B
is de persoon die de informatie ontvangt.
C
is de persoon die de informatie verstuurt.
D
is het doorgeven van informatie.

Slide 1 - Quizvraag

Een ideaalbeeld
A
is dat je zelf kiest wat je wilt zien en horen.
B
is een beeld van mensen en situaties dat er perfect uitziet.
C
is het recht op een privéleven.
D
zijn boodschappen van bedrijven die willen dat jij hun producten gaat kopen.

Slide 2 - Quizvraag

Commerciële zenders:
A
hebben als doel geld verdienen door reclame
B
krijgen geld van de overheid
C
zenden geen reclame uit

Slide 3 - Quizvraag

Publieke omroepen
A
zijn zenders die hun geld verdienen met reclames. Zoals RTL 4/5/7 en SBS6.
B
zijn zenders die geld krijgen van de overheid. AVROTROS en BNNVARA, op NPO 1, 2,3
C
zijn media waarbij de informatie door heel veel mensen wordt gezien, gelezen of gehoord.
D
is het doorgeven van actuele, bijzondere of interessante informatie aan lezers/kijkers/luisteraars.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is selectieve waarneming?
A
Mensen kijken op 1 dag naar verschillende tv-zenders.
B
Mensen kiezen zelf welk tv-programma ze bekijken.
C
De media maken elk jaar andere tv-programma's.
D
In tv-programma's staat steeds 1 mening centraal.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een ideaalbeeld in de reclame?
A
Een bekende Nederlander die vertelt dat Calvé het lekkerste is.
B
Een gelukkig stel dat op vakantie is op een zonnig eiland.
C
Een automobilist die door de politie wordt aangehouden.
D
Een vrouw die met een somber gezicht een badkamer schoonmaakt.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is geen massamedia
A
Clubblad
B
Radio
C
TV
D
Krant

Slide 7 - Quizvraag

Wat is nepnieuws?
A
Nieuws wat een verdrietige boodschap heeft
B
Nieuws wat helemaal niet klopt
C
Nieuwsberichten met veel spellingsfouten
D
Nieuws wat wel klopt

Slide 8 - Quizvraag

Beeldvorming
A
is dat je je steeds een beeld vormt van iets of iemand.
B
als je verstandig gebruik maakt van de media.
C
is de vrijheid van journalisten om berichten te kunnen maken zonder eerst toestemming te vragen.
D
is verzonnen informatie die verspreid wordt om mensen te beïnvloeden.

Slide 9 - Quizvraag

Het recht op een privéleven noemen we ...
A
Mediawijsheid
B
Online profilering
C
Beeldvorming
D
Privacy

Slide 10 - Quizvraag

De media mag niet álles! Welke beperkingen zijn er voor de media?
A
Onzedelijke berichten
B
Discriminatie
C
Onwaarheden
D
Oproepen tot geweld

Slide 11 - Quizvraag

Bij je werk heb je een opzegtermijn. Dat is:
A
een periode waarin je bij je oude baas moet blijven werken.
B
de tijd die je krijgt om te zeggen dat je het oneens bent met je ontslag.
C
de proefperiode als je ergens gaat werken.
D
de tijd die je krijgt om je in te werken.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een vacature?
A
Een vacature is een manier om te solliciteren
B
Een vacature is een baan die niet mee beschikbaar is
C
Een vacature is een baan die vrij is
D
Een vacature is een manier om te solliciteren

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen nadeel van zwart werken?
A
Je krijgt niet betaald als je ziek bent.
B
Je bent niet verzekerd bij een ongeluk op het werk.
C
Je betaalt geen belasting.
D
Je baas kan je zomaar ontslaan.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is werk?
A
De behoefte er bij te horen
B
Geld verdienen
C
Iets doen waar anderen behoefte aan hebben
D
Iets doen waar jij behoefte aan hebt

Slide 15 - Quizvraag

Solliciteren begint vaak met een?
A
Sollicitatiegesprek
B
Sollicitatiebrief

Slide 16 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. In sommige beroepen draag je veiligheidskleding.
2. Het brutoloon is altijd hoger dan het nettoloon.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een etnische subcultuur?
A
Sporters
B
Schakers
C
Skaters
D
Surinamers

Slide 18 - Quizvraag

DOMINANTE CULTUUR
Dominante cultuur
A
De cultuur van een kleine groep mensen binnen de samenleving.
B
Een samenleving die 'veel vorming' of 'veel kleurig'.
C
Iemand dat tot een bepaalde volk behoort.
D
De waarden, normen en gewoontes van de meeste mensen in het land.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een subcultuur?
A
Cultuur van een kleine groep mensen
B
Cultuur die tegen de cultuur van de meeste mensen ingaat
C
Normen, waarden en gewoonten

Slide 20 - Quizvraag

Integratie
A
Overdreven beeld van een groep mensen
B
Passen nieuwkomers zich aan de dominante cultuur, maar houden ook hun eigen
C
Een oordeel over iemand of iets zonder dat je feiten of de persoon kent.
D
Onterecht verschil maken in de behandeling van mensen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een stereotype?
A
Alle meisjes spelen met poppen
B
Jan haalt een 10 voor wiskunde, dus is een nerd.

Slide 22 - Quizvraag

Discriminatie
A
Onterecht verschil maken in de behandeling van mensen
B
Overdreven beeld van een groep mensen
C
Passen nieuwkomers zich aan de dominante cultuur, maar houden ook hun eigen
D
Een oordeel over iemand of iets zonder dat je feiten of de persoon kent.

Slide 23 - Quizvraag