herhaling zn, bijv. nw, hww, volt. dw, enkv, meerv.
1 / 15
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het zn?
Een konijn huppelt door het gras.
Een konijn huppelt door het gras.
A
een konijn
B
huppelt
C
het gras
D
huppelt
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het bijv. nw
De gele zon schijnt vrolijk aan de hemel.
De gele zon schijnt vrolijk aan de hemel.
A
zon
B
gele
C
vrolijk
D
hemel
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het bijv. nw
We lopen voorzichtig over het gladde ijs.
We lopen voorzichtig over het gladde ijs.
A
lopen
B
voorzichtig
C
gladde
D
ijs
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het bijv. nw
De grote hond rent hard door de tuin.
De grote hond rent hard door de tuin.
A
grote
B
hond
C
hard
D
tuin
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het zn?
De leeuw brult luid in de verte.
De leeuw brult luid in de verte.
A
de leeuw
B
brult
C
luid
D
verte
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het volt. dw?
Wij hebben gisteren een spannende film gekeken.
Wij hebben gisteren een spannende film gekeken.
A
gekeken
B
gisteren
C
spannende
D
hebben
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het zn?
De papegaai imiteert mijn stem perfect.
De papegaai imiteert mijn stem perfect.
A
perfect
B
stem
C
imiteert
D
papegaai
Slide 8 - Quizvraag
Welke zin staat in het enkelvoud?
A
De katten liggen te slapen op de bank.
B
De vogels vliegen hoog in de lucht.
C
De kinderen hebben gespeeld op het schoolplein.
D
De koe graast in de wei.
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het zn?
Een dolfijn springt uit het water.
Een dolfijn springt uit het water.
A
springt uit
B
het water
C
een dolfijn
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het hww?
Mijn opa is naar een ander huis verhuisd.
Mijn opa is naar een ander huis verhuisd.
A
mijn opa
B
is
C
ander huis
D
verhuisd
Slide 11 - Quizvraag
Welke zin staat in het meervoud?
A
De auto heeft gereden over de weg.
B
Het meisje lacht om de grap.
C
De vissen zwemmen in de vijver.
D
De jongen leest een spannend boek.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het volt. dw?
De hond heeft zijn bot in de tuin begraven.
De hond heeft zijn bot in de tuin begraven.
A
de hond
B
heeft
C
zijn bot
D
begraven
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het bijv. nw
Mijn zachte knuffelbeer ligt altijd naast mijn kussen.
Mijn zachte knuffelbeer ligt altijd naast mijn kussen.
A
zachte
B
knuffelbeer
C
altijd
D
kussen
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het hww?
De leerlingen hebben hard voor de toets geleerd.
De leerlingen hebben hard voor de toets geleerd.
A
hard
B
hebben
C
voor
D
geleerd
