Regles de prononciation

La prononciation
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

La prononciation

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Si ton tonton tond ton tonton, ton tonton sera tondu par ton tonton

Un chasseur sachant chasser doit savoir chasser sans son chien

Croque quatre crevettes crues et quatre crabes creux.

Pauvre petit pêcheur, prends patience pour pouvoir prendre plusieurs petits poissons.

Slide 4 - Tekstslide

Doelen van deze les
1-er komen enkele belangrijke uitspraakregels voorbij
2-we oefenen met deze regels
3-we gaan verder met vertalen en spreken onze eigen zinnen uit terwijl de docent langsloopt
4-slot= iedere groep deelt 1 eigen Franse zin in de grote groep

Slide 5 - Tekstslide

1. Neem over in je schrift

1. over het algemeen hoor je de -e aan het einde van een woord niet. exemple: l'école...
2. De -s van meervoud hoor je ook niet. exemple: tables, enfants...
3. over het algemeen hoor je de eindmedeklinkers van een woord niet. exemple: grand, méchant, beaucoup, deux, nez, blanc...

Attention ! 
Tout le monde                                   Un grand bol
Toute une série                                 Une grande femme







Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Klinkers: welke klanken herken je?
Je moet op de volgende slide Franse klanken koppelen aan Nederlandse klanken. Deze regels hoef je niet over te nemen. 

Slide 8 - Tekstslide

Koppel de Franse klanken aan de Nederlandse klanken
OU
bonjour
OI
trois
AU
jaune
AI
maison
EU/OEU
jeu/oeuf
UI
suis
OE
WA
OO
È
EU
U van duf
WIE

Slide 9 - Sleepvraag

2. klinkers
  1. ou --> bonjour --> oe
  2. oi --> trois --> wa
  3. au --> jaune --> oo
  4. ai --> maison --> è
  5. oeu/eu --> oeuf/jeu --> eu
  6. ui --> suis --> wie

Slide 10 - Tekstslide

3. Le C: zacht of hard uitgesproken?
overleg in tweetallen hoe je dit uitspreekt
citron
couleur
cadeau
café
centre

Slide 11 - Tekstslide

Le C: neem over
C zacht = [s]
+e, i, y

C hard = [k]
+a, o, u

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf op hoe je het volgende woord fonetisch uitspreekt: cambriolage

Slide 13 - Open vraag

4. Les verbes= de werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Koppel de werkwoorden met dezelfde uitspraak aan elkaar
Zelfde uitspraak
Il a regardé
Tu regardes
Je regarde
Elles regardent
Nous regardons

Slide 15 - Sleepvraag

Neem over: Et oui de -e, -es, -ent
 spreek je allemaal op dezelfde manier uit !
je regarde, tu regardes, ils regardent

Slide 16 - Tekstslide

Koppel de werkwoorden met dezelfde uitspraak aan elkaar
Zelfde uitspraak
Il a regardé
Tu regardes
regarder
Nous regardons
Vous regardez

Slide 17 - Sleepvraag

Neem over: Et oui de -er, , -ez
 spreek je op dezelfde manier uit !
regarder, il a regardé, vous regardez

Slide 18 - Tekstslide

5. encore quelques règles
  • t + ion --> s
Ex: information, exception...
Sauf: question 

  • qu --> k
Ex: que, question...
Sauf : quiz (kw)

  • ch --> sh
Ex: chien, chat...

Slide 19 - Tekstslide

neusklanken
un bon vin blanc

Slide 20 - Tekstslide

neusklanken
klinker + m, n =neusklank l’ombre, Berlin, le plan, Rouen, grand, bon, impossible

Slide 21 - Tekstslide

6. Les liaisons= de verbindingen: neem over
· Il a dix ans.    · Des amis.
· Ils ont une grande maison.

In het Frans worden woorden vaak verbonden (liaison). Dat gebeurt o.a. wanneer het eerste woord op een 's' 'd' of ‘t’ eindigt en het volgende woord met een klinker of stomme h begint. 






Slide 22 - Tekstslide

Pause


10 minutes

Slide 23 - Tekstslide

Le 17ième siècle
Le Grand Siècle
16de E: Frankrijk verdeeld tussen
protestanten en katholieken.
Henri IV: einde 100 jarige oorlog 1589
Louis XIII: 1610
Louis XIV: 1643

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Le Corbeau et le Renard
Jean de la Fontaine (1621-1695)

240 Fables
1684 -> L'Académie Française

Slide 26 - Tekstslide

De hoofdpersonen zijn
A
een vogel en een ander dier
B
een kraai en een vos
C
een Phenix en een wolf
D
een mus en een leeuw

Slide 27 - Quizvraag

Waar gaat het verhaal over?
A
Over kaas
B
Over ijdelheid
C
Over een gesprek tussen twee dieren
D
Over domme pech

Slide 28 - Quizvraag

De hoofdpersonen in een fabel zijn vaak een metafoor voor
A
ministers en rechters
B
geen metafoor
C
D
adel en volk

Slide 29 - Quizvraag

Au revoir !!!

Ik vond het erg leuk jullie les te geven en wens jullie nog veel
succes!

Bonnes vacances de Noël 

Slide 30 - Tekstslide