3TL CRIME Week 3
1 / 28
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
What is the opposite of GUILTY?
A
weird
B
victim
C
innocent
D
suspicious
Slide 2 - Quizvraag
Which word doesn't fit?
A
burglar
B
thief
C
criminal
D
victim
Slide 3 - Quizvraag
Robbery
A
B
Slide 4 - Quizvraag
If you steal candy from a shop it's called:
A
robbery
B
shoplifting
C
to pickpocket
D
to break in
Slide 5 - Quizvraag
The police SUSPECTS my neighbour of stealing a car.
A
verdachte
B
verdenken
C
slachtoffer
D
bedenken
Slide 6 - Quizvraag
The police asked me questions because I was a WITNESS.
A
verklaren
B
verdachte
C
getuige
D
diefstal
Slide 7 - Quizvraag
There was a ROBBERY at the bank yesterday.
A
inbraak
B
verdachte
C
stelen
D
beroving
Slide 8 - Quizvraag
It is forbidden TO TRESPASS this area after 8 o'clock.
A
passeren
B
zich op verboden terrein begeven
C
rennen
D
inbreken
Slide 9 - Quizvraag
A
to fine
B
judge
C
to testify
D
to be released
Slide 10 - Quizvraag
A
trial
B
judge
C
lawyer
D
suspect
Slide 11 - Quizvraag
The judge will RELEASE the suspect because there is not enough PROOF.
A
vrijgelaten worden; vonnis
B
beschuldigd worden; vonnis
C
vrijgelaten worden; bewijs
D
beschuldigd worden; bewijs
Slide 12 - Quizvraag
BURGLARY
A
INBREKEN
B
INBRAAK
C
OVERVAL
D
MISDAAG
Slide 13 - Quizvraag
INTRUDER
A
OVERVALLER
B
DIEF
C
INDRINGER
D
TRUDY
Slide 14 - Quizvraag
VICTIM
A
SLACHTOFFER
B
ZAKKENROLLER
C
BEWIJS
D
GETUIGE
Slide 15 - Quizvraag
ACCUSED OF
A
SCHULDIG
B
BESCHULDIGD VAN
C
INBREKER
D
OVERVALLER
Slide 16 - Quizvraag
ASSAULT
A
VOERTUIG
B
ZAKKENROLLER
C
AANVAL
D
GEVAARLIJK
Slide 17 - Quizvraag
THINK TWICE
A
2 KEER BEDENKEN
B
ERGENS GOED OVER NADENKEN
C
2 KEER HETZELFDE ZEGGEN
D
NERGENS OVER NADENKEN
Slide 18 - Quizvraag
SMAL
A
SHORT
B
THIN
C
NARROW
D
SHIFT
Slide 19 - Quizvraag
VOERTUIG
A
VEHICLE
B
FEEDING
C
HIJACK
D
LOCK
Slide 20 - Quizvraag
OPSTIJGEN
A
GET UP
B
LEAVE
C
FLY
D
TAKE OFF
Slide 21 - Quizvraag
BEWIJS
A
ACT
B
EVIDENCE
C
EXHIBIT
D
CRIME SCENE
