Voorrangsregels Les 1

Voorrangsregels
De les gaat over voorrangsregels op een kruispunt, op een gewoon en op een voorrangskruispunt. 

Als je een foto ziet staan, zonder vraag, kijk dan even goed, er volgt nog een vraag. Succes!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerkeerBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Voorrangsregels
De les gaat over voorrangsregels op een kruispunt, op een gewoon en op een voorrangskruispunt. 

Als je een foto ziet staan, zonder vraag, kijk dan even goed, er volgt nog een vraag. Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met een gewoon kruispunt?
A
een kruispunt met vier wegen
B
een kruispunt zonder verkeerslichten en voorrangsborden

Slide 3 - Quizvraag


Wie mag er voorgaan, mevrouw Jaspers of meneer de Vries
A
Mevrouw Jaspers want dames gaan voor!
B
Mevrouw Jaspers want zij komt van rechts
C
Meneer de Vries, want hij komt van rechts
D
Mijnheer de Vries, want hij komt van links

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide


In de tekening hiernaast komen vier verkeersdeelnemers elkaar tegen op een gewoon kruispunt. Wie mag eerst en wie daarna? 

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Er gelden hier twee regels tegelijk. Welke regels zijn dat?
A
Geeft het door, rechts gaat voor.
B
Rechtdoor op dezelfde weg gaat voor
C
kleine bocht gaat voor grote bocht

Slide 8 - Quizvraag

Wie mag er eerst, wie daarna en wie tot slot. De twee kinderen, mevr. de Wit of mevr.Jaspers.

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Wie mag er voorgaan?
A
Leonoor want zij komt van rechts
B
Leonoor want zij maakt een korte bocht
C
Samuel, want hij komt van rechts
D
Samuel, want hij maakt een korte bocht

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde? Wie mag er eerst?
(A, b, en C zijn bestuurders, D is een voetganger die wil oversteken.
A
C, D, A, B
B
D, A, C, B
C
C, B, A, D
D
B, C, A, D

Slide 12 - Quizvraag

Amber wil linksaf slaan. Ze komt daarbij een auto, een bromfietser en een voetganger tegen. Wie moet zij voor laten gaan.
A
De auto
B
de auto en de bromfietser
C
de bromfietser en de voetganger
D
Alledrie

Slide 13 - Quizvraag

Wie mag er voorgaan, de kinderen of de fietser?
A
De kinderen, want zij komen van rechts
B
de fietser, want de kinderen staan toch stil
C
de fietser, want de kinderen staan bij een uitrit
D
De kinderen, maar ze kunnen toch beter even wachten.

Slide 14 - Quizvraag

Wie gaat er voor en waarom? (ze willen alletwee deze weg in slaan)
A
Lars, want hij komt van rechts
B
Emma, want zij maakt een kleine bocht
C
Emma, ze is al dichter bij

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Hoe kun je zien dat dit een voorrangskruispunt is?

Slide 17 - Open vraag

Wie heeft er voorrang en waarom?
A
Frank, want Ben komt van links
B
Ben. want Frank komt van links
C
Ben, want hij rijdt op een voorrangsweg
D
Frank, want hij rijdt op een voorrangsweg

Slide 18 - Quizvraag

Wie rijdt er hier op een voorrangsweg?
A
Josie
B
Sarah

Slide 19 - Quizvraag

Wie is/zijn er op een voorrangsweg?
A
alleen auto D
B
Auto D en voetganger B
C
Fietser A en auto C

Slide 20 - Quizvraag

Wie mag er eerst? Wat is de juiste volgorder?
A
B, D en A/C samen
B
D, C, A, B
C
A/C samen, B, D
D
D, A/C/B samen

Slide 21 - Quizvraag

(de vragen kwamen deze keer niet uit die les, dus je komt niet dezelfde vragen tegen, hoop ik) 

Slide 22 - Tekstslide