Prepositions of time/place/direction



Prepositions of time/place/direction
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les



Prepositions of time/place/direction

Slide 1 - Tekstslide

Prepositions of Time
In: jaren, maanden, eeuwen, seizoenen
In December, in 1990, in summer, in the 19th century
On: dagen, dag+dagdeel, datums
on Monday, on Tuesday morning, on the 11th
At: tijden, feestdagen, night, the weekend
at Christmas, at 3 a.m., at night, at the weekend
geen voorzetsel: next..., last..., this..., every...
every Tuesday, next week, last summer, this morning

Slide 2 - Tekstslide

Prepositions of place
in: in een 'geslote' ruimte, stad, land
in France, in the classroom, in Paris
on: op een opppervlak, openbaar vervoer, straat
on the wall, on the roof, on the bus, on Bridge Street
at: op een specifieke locatie of adres
at school, at Downing Street nr. 10



Slide 3 - Tekstslide

Prepositions of movement
across/over: overheen
onto: er op
into: er in
past: er voorbij
through: er doorheen

Zie deze link voor meer voorbeelden

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Exercise 1
Type only the correct preposition
when there are multiple answers: separate them with / and put them in alphabetical order
e.g.
at/in/on

Slide 6 - Tekstslide

The boys are ___ school.

Slide 7 - Open vraag

We are ___ the classroom.

Slide 8 - Open vraag

The boy climbed ___ the roof to get his ball.

Slide 9 - Open vraag

Go ___ this bridge to get to the other side.

Slide 10 - Open vraag

To get out of the building you have to go ___ the stairs.

Slide 11 - Open vraag

Go ___ the door on your right to leave the building.

Slide 12 - Open vraag

The girl was hiding ___ the door.

Slide 13 - Open vraag

Exercise 2
Go to Nedercom:
High five - hoofdstuk 4 - opdracht 9 & 10

Slide 14 - Tekstslide