In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
Doel van de les=lastige verwijswoorden
Tien minuten stil lezen
opdrachten bespreken
Start nieuw onderwerp
Aan het werk
Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
In deze les leer je op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen
Slide 4 - Tekstslide
Verwijswoorden (bijvoorbeeld deze, die, dit, dat en hij, hem, zij, ze, haar, het, hen, hun) verwijzen naar iets wat eerder (of later) genoemd wordt. Er zijn een paar lastige gevallen:
Hen of hun?
Je gebruikt het verwijswoord hen als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel.
Slide 5 - Tekstslide
– Als Aimee en Yamilla weer te laat komen, zal ik niet meer op (vz) henwachten.
– Omdat twee leerlingen het huiswerk niet hadden gemaakt, gaf de docente hun (mv) een onverwachte overhoring. Ze riep hen (lv) naar voren.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Dat of wat?
Je gebruikt het verwijswoord dat om te verwijzen naar het-woorden en naar (een groter deel van) een zin.
Je gebruikt het verwijswoord wat om te verwijzen naar:
- de woorden dat en datgene: Dat wat je nu doet, is volgens mij gevaarlijk.
- de woorden alles, iets, niets, het enige: Het enige wat Brentley doet, is voetballen.
Slide 8 - Tekstslide
- een overtreffende trap met hetzonder zelfstandig naamwoord (het beste, het fijnste enzovoort): Een hardloopcursus volgen is wel het allerlaatste wat ik ga doen.
- een hele zin: Ian won het schaaktoernooi,watmij verbaasde.
Maar: Ian won het schaaktoernooi .Datverbaasde mij.
Of: Ian won het schaaktoernooi en dat verbaasde mij.
Slide 9 - Tekstslide
onzetaal.nl
Slide 10 - Link
Daar/Waar+voorzetsel of voorzetsel + wie?
Je gebruikt daar/waar+voorzetsel(daarmee, waarover, waarvan enzovoort) als je verwijst naar dieren en dingen.
– Het filmfestival waarvoor ik kaartjes heb gekocht, gaat niet door.
Je gebruikt voorzetsel + wie (met wie, over wie enzovoort) als je verwijst naar mensen.
– De vriendin met wie ik tennis, is helaas geblesseerd.
Slide 11 - Tekstslide
apps.noordhoff.nl
Slide 12 - Link
Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?
Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................
Slide 13 - Tekstslide
Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Maakwerk is ook leerwerk. Als je de theorie niet snapt, kun je ook de opdrachten niet( goed) maken.
Staat er: markeer, omcirkel of onderstreep in de opdracht, dan mag je het MET POTLOOD in je werkboek maken.
De rest maak je in je schrift
Slide 14 - Tekstslide
Maken weektaak:
Cursus 5
§ 5 lastige verwijswoorden
blz. 238-239
Opdr. 1 t/m 5
Al het maakwerk is leerwerk. Als je de theorie niet snapt, dan kun je de opdrachten niet ( goed) maken.