H5 Steden & Staten Proefwerk

Hieronder zie drie kenmerkende aspecten:

a ‘burgerschap en wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat’
b ‘het ontstaan en de verspreiding van de islam’
c ‘het ontstaan van de landbouw en landbouwsamenlevingen’

Welk kenmerkend aspect hoort bij welk tijdvak?

A
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van monniken en ridders, c= tijdvak van jagers en boeren
B
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van monniken en ridders, c= tijdvak van steden en state
C
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van ontdekkers en hervormers, c= tijdvak van jagers en boeren
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
1 / 51
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hieronder zie drie kenmerkende aspecten:

a ‘burgerschap en wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat’
b ‘het ontstaan en de verspreiding van de islam’
c ‘het ontstaan van de landbouw en landbouwsamenlevingen’

Welk kenmerkend aspect hoort bij welk tijdvak?

A
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van monniken en ridders, c= tijdvak van jagers en boeren
B
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van monniken en ridders, c= tijdvak van steden en state
C
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van ontdekkers en hervormers, c= tijdvak van jagers en boeren
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 1 - Quizvraag

Lees de zinnen a t/m d.
Was er een landbouwsamenleving (LB) of een landbouwstedelijke (LBS) samenleving?

a In de prehistorie ontstond de ...
b In de oudheid was in de Griekse wereld en het Romeinse rijk een ...
c In de tijd van monniken en ridders was in een groot deel van West-Europa een ...
d In de tijd van steden en staten was er een ...

A
a= LB, b= LBS, c= LB, d= LBS
B
a= LBS, b= LBS, c= LB, d= LBS
C
a= LB, b= LB, c= LB, d= LBS
D
a= LB, b= LBS, c= LB, d= LB

Slide 2 - Quizvraag

Lees de vier zinnen over gilden in het tijdvak Steden & Staten. Welke uitspraak is juist en welke onjuist?

A Alle mensen in een gilde hadden hetzelfde beroep.
B Ambachtslieden werkten samen in gilden.
C Lidmaatschap van een gilde was niet verplicht.
D Niet alle ambachten hadden een eigen gilde.

A
A= juist, B= juist, C= onjuist, D= onjuist
B
A= onjuist, B= juist, C= onjuist, D= onjuist
C
A= juist, B= onjuist, C= onjuist, D= onjuist
D
A= juist, B= juist, C= juist, D= onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Lees eerst de onderstaande 5 feiten (A t/m E) door.

1. Handelaren en ambachtslieden gingen in steden wonen.
2. De landbouw bracht meer op.
3. De bevolking groeide.
4. Boeren verbeterden hun landbouwtechnieken.
5. Boeren breidden de landbouwgrond uit.

Welke uitspraak is juist?
A
Feit 1 is gevolg van feit 4.
B
Feit 1 is oorzaak van feit 3.
C
Feit 2 is oorzaak van feit 4.
D
Feit 5 is gevolg van feit 2.

Slide 4 - Quizvraag

Bestudeer de foto en de vier stadsrechten.
Met welk stadsrecht heeft deze foto te maken?

A
stadsmuren bouwen
B
verharde wegen aanleggen
C
volgens eigen stadswetten rechtspreken
D
zelf de stad besturen

Slide 5 - Quizvraag

Bestudeer de bron. Lees de kenmerkende aspecten van de tijd van steden en staten.
Bij welk kenmerkend aspect past de bron het beste?

A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat

Slide 6 - Quizvraag

Lees onderstaande vier uitspraken:

1 De derde stand heette in Frankrijk het parlement.
2 De drie standen waren adel, monniken en burgers.
3 Het parlement was de vergadering van de drie standen in Engeland.
4 Tegenwoordig betekent het begrip parlement volksvertegenwoordiging.

Welke twee uitspraken zijn juist?



A
3 en 4
B
1 en 3
C
1 en 4
D
2 en 3

Slide 7 - Quizvraag

Lees de bron.
Bij welke zin past de bron het beste?
A
Er ontstond meer antisemitisme.
B
Gelovigen konden ook hulp vragen van heiligen.
C
Mensen waren erg bezig met het hiernamaals.
D
Wie verdacht werd van ketterse ideeën, werd gearresteerd.

Slide 8 - Quizvraag

Over welk feit gaat de afbeelding?
A
De kruisvaarders veroveren Jeruzalem op de moslims.
B
De kruisvaarders worden door de Arabieren verdreven uit Jeruzalem.
C
De paus roept christenen op tot een kruistocht om Jeruzalem te heroveren.
D
Turkse moslims veroveren grote delen van het Oost-Romeinse rijk.

Slide 9 - Quizvraag

Stel, je doet onderzoek naar het geloof van mensen in de middeleeuwen.
Hoe bruikbaar en betrouwbaar is deze bron dan?
A
De bron is bruikbaar, want het gaat in de bron over een openbaring van God.
B
De bron is niet bruikbaar, want het gaat in de bron over een inspirerende man.
C
De bron is betrouwbaar, want de kruistochten hebben echt plaatsgevonden.

Slide 10 - Quizvraag

De bron gaat over verschillende voorbeelden van:

1. gebeurtenissen / ontwikkelingen
2. continuïteit / veranderingen
3. feiten / meningen / verzinsels

A
1 ontwikkelingen, 2 verandering, 3 feiten
B
1 gebeurtenissen, 2 verandering, 3 feiten
C
1 ontwikkelingen, 2 continuïteit, 3 meningen
D
1 ontwikkelingen, 2 verandering, 3 verzinsels

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin over een gilde is juist?
A
Alle mensen in een gilde hadden hetzelfde beroep.
B
Lidmaatschap van een gilde was niet verplicht.
C
Niet alle ambachten hadden een eigen gilde.
D
Geen van de zinnen is juist.

Slide 12 - Quizvraag

Bekijk het plaatje.
Het tijdvak 'Steden & Staten' gaat over de opkomst van de handel en het ontstaan van steden.
Het verhaal van Jacob de Rijke past hier goed bij, want:
A
hij gebruikte zijn geld om een groot bankbedrijf op te zetten.
B
hij kwam uit de Duitse stad Augsburg.
C
hij was een van de rijkste mensen uit de geschiedenis.
D
geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 13 - Quizvraag

Bestudeer de bron. In de tijd van steden en staten ontstond in Nederland een landbouwstedelijke samenleving. Gaat de bron over een oorzaak of over een gevolg van die ontwikkeling?
A
een oorzaak
B
een gevolg

Slide 14 - Quizvraag

Bestudeer de bron. Het tijdvak 'tijdvak Steden & Staten' gaat over de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.

Het verhaal van Hendrika past hier goed bij, want:
A
ze werkte als dienstmeisje bij een rijke Amsterdamse burger.
B
in die tijd kwamen gevangenisstraffen weinig voor.
C
ze stal geld van haar baas om te kunnen vluchten.
D
geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 15 - Quizvraag

In het tijdvak 'Steden en Staten' heette de burgerij ook wel...
A
de eerste stand
B
de tweede stand
C
de derde stand
D
de vierde stand

Slide 16 - Quizvraag

Bestudeer de bron. Het tijdvak 'Steden & Staten' gaat over het begin van staatsvorming en centralisatie.
Het verhaal van Jeanne d’Arc past hier goed bij, want:
A
in 1429 zag het er voor de Franse koning Karel II somber uit.
B
ze kreeg de bijnaam ‘de maagd van Orléans’.
C
ze zei dat God haar had opgedragen Frankrijk te bevrijden van de Engelsen.
D
geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 17 - Quizvraag

Op de afbeelding hiernaast worden joden verbrand.

In het tijdvak 'Steden & Staten' was er veel jodenhaat. Hoe wordt haat tegen joden genoemd?

Slide 18 - Open vraag

Lees de bron. Welke zin past het beste bij de bron?
A
De koning had macht over de paus.
B
De koning wilde graag bisschoppen in Duitsland benoemen.
C
De koning wilde graag leenheren die hun macht aan hun kinderen konden doorgeven.

Slide 19 - Quizvraag

Bekijk het plaatje. Welk kenmerkend aspect past het best bij het plaatje?
A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat

Slide 20 - Quizvraag

Wat heeft Europa dankzij de kruistochten leren kennen?
A
het navigeren met een kompas en nieuwe producten, zoals suiker, katoen en papier
B
de boekdrukkunst en het rekenen met Romeinse cijfers
C
het navigeren met een kompas en de boekdrukkunst
D
het rekenen met Romeinse cijfers en het navigeren met een kompas

Slide 21 - Quizvraag

Vier uitspraken:
1 De middeleeuwse mensen waren gelovig en erg bezig met het leven na de dood.
2 Volgens de kerk zou bijna iedereen na zijn dood voorgoed in de hel terecht komen.
3 Kerken waren kleine, sombere gebouwen, waaraan weinig geld werd besteed.
4 Joden en ketters werden door de kerk gewantrouwd en vaak wreed vervolgd.
A
1= juist, 2= onjuist, 3= onjuist, 4- juist
B
1= onjuist, 2= onjuist, 3= onjuist, 4- juist
C
1= juist, 2= juist, 3= onjuist, 4- juist
D
1= juist, 2= onjuist, 3= juist, 4- juist

Slide 22 - Quizvraag

Bekijk de bron: een afbeelding van het vagevuur uit een middeleeuws gebedenboek. Hoe keken de mensen in de middeleeuwen aan tegen het leven na de dood?
A
Mensen die iets afschuwelijks gedaan hadden, zoals een moord, kwamen na hun dood in het vagevuur terecht.
B
C
De meeste gelovigen gingen na hun dood meteen naar de hemel en hoefden dus niet eerst naar het vagevuur.
D
geen van de genoemde zinnen is juist

Slide 23 - Quizvraag

Hoe kon een middeleeuwse handelsnederzetting een echte stad worden?
A
door de koning te vragen om een burgemeester te benoemen
B
door stadsmuren te bouwen en zich onafhankelijk te verklaren
C
door stadsrechten te kopen van de heer van het gebied
D
door zich aan te sluiten bij een stedenbond, zoals de Hanze

Slide 24 - Quizvraag

Welke bewering over de bron is juist?
A
De bron laat een samenleving zien die grotendeels zelfvoorzienend is en waarin geld geen belangrijke rol (meer) speelt.
B
De bron past bij het kenmerkend aspect: de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
C
De bron is afkomstig uit de tweede helft van de 15e eeuw, en is dus gemaakt in de tijd van steden en staten.
D
geen van de genoemde beweringen is juist

Slide 25 - Quizvraag

Na het jaar 1000 veranderde de samenleving in West-Europa ingrijpend.
Hoe kun je de verandering omschrijven?
A
Na 1000 ontstond er opnieuw een landbouwsamenleving.
B
Na 1000 ontstond er opnieuw een landbouwstedelijke samenleving.
C
Na 1000 ontstond er voor het eerst een industriële samenleving.
D
Na 1000 ontstond er voor het eerst een landbouwstedelijke samenleving.

Slide 26 - Quizvraag

Welke bewering over de Investituurstrijd is juist?
A
De investituurstrijd begon toen de Duitse koning wilde scheiden van zijn vrouw en de paus geen toestemming gaf.
B
De investituurstrijd ging over de vraag wie de Duitse bisschoppen mocht benoemen: de paus of de Duitse koning.
C
De investituurstrijd werd gewonnen door de Duitse koning, die de steun had van de machtige Duitse keurvorsten.
D
De investituurstrijd had tot gevolg dat Duitsland een eenheidsstaat werd, met een machtige koning aan het hoofd.

Slide 27 - Quizvraag

Lees onderstaande vier feiten:
1. De bevolking groeide;
2. Landbouwgronden werden uitgebreid;
3. Landbouwmethodes werden verbeterd;
4. Meer landbouwproducten werden verkocht.

Feit 4 is een oorzaak van....
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quizvraag

Lees onderstaande drie zinnen. Kies steeds het juiste woord:

1. Burgers kochten stadsrechten van een heer / rechter.
2. Hierdoor regelden ze meer / minder voor hun bestuur en rechtspraak.
3. Vorsten werden meer / minder afhankelijk van steden.
A
1. heer, 2. meer, 3. meer
B
1. rechter, 2. meer, 3. meer
C
1. heer, 2. minder, 3. meer
D
1. heer, 2. meer, 3. minder

Slide 29 - Quizvraag

Lees onderstaande drie zinnen. Kies steeds het juiste woord:

In het tijdvak 'Steden & Staten':
1. kreeg de Duitse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle.
2. kreeg de Franse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle.
3. kreeg de Engelse vorst zijn leenmannen meer / minder onder controle.
4. kreeg de Bourgondische hertog meer / minder gewesten onder zijn heerschappij.
A
1. minder, 2. meer, 3. meer, 4. meer
B
1. meer, 2. meer, 3. meer, 4. meer
C
1. minder, 2. minder, 3. meer, 4. meer
D
1. minder, 2. meer, 3. minder, 4. minder

Slide 30 - Quizvraag

Zijn de onderstaande vijf uitspraken juist of onjuist?

1. Aan de kerken kon je zien of een stad rijk en gelovig was;
2. Door het geloof in heiligen verloor de kerk veel macht;
3. Door het geloof in het leven na de dood werd de kerk machtiger;
4. Door het sterke geloof van christenen werden joden en heksen meer vervolgd;
5. Na de Investituurstrijd mochten koningen weer bisschoppen benoemen.
A
1 juist, 2 onjuist, 3 juist, 4 juist, 5 juist
B
1 onjuist, 2 onjuist, 3 juist, 4 juist, 5 onjuist
C
1 juist, 2 juist, 3 juist, 4 juist, 5 juist
D
1 juist, 2 onjuist, 3 onjuist, 4 onjuist, 5 juist

Slide 31 - Quizvraag

Bekijk de bron.
Welke heilige stad zie je in de bron?

(typfouten worden niet meegerekend)

Slide 32 - Open vraag

Lees hiernaast eerst de bron.

Welke zin gaat over een overeenkomst tussen de heksenvervolging in de tijd van steden en staten en in de 17e eeuw?
A
De hekserij werd veroorzaakt door slaven.
B
De heksenvervolgingen waren een voorbeeld van antisemitisme.
C
Mensen die anders waren, werden gauw beschuldigd van hekserij.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 33 - Quizvraag

Bekijk hiernaast eerst de bron.

Welke van de volgende zinnen is een feit?

Uit de bron kun je opmaken dat:

A
engelen een rol speelden in het verhaal over het mirakel.
B
het mirakel echt is gebeurd.
C
mensen in 1518 geloofden dat het mirakel echt was gebeurd.
D
veel katholieken in 1518 op bedevaart gingen naar Amsterdam.

Slide 34 - Quizvraag

Op het plaatje hiernaast zie je twee dieren, namelijk een vlo en een rat.

In tijdvak 4 'steden & staten' spelen deze twee dieren een belangrijke rol bij een grote gebeurtenis.

Welke gebeurtenis?

Slide 35 - Open vraag

Deze vraag gaat over de macht van vorsten.

Wanneer riepen de vorsten vertegenwoordigers van de drie standen bijeen?

1. Als de koning geld nodig had.
2. Als de vorst advies wilde inwinnen.
3. Als er een nieuwe koning gekozen moest worden.
4. Als er oorlog dreigde.
Welke twee antwoorden zijn juist?
A
Antwoord 1 en 2
B
Antwoord 1 en 3
C
Antwoord 2 en 3
D
Antwoord 3 en 4

Slide 36 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de macht van vorsten. Lees hiernaast eerst de bron.

Kies daarna de zin die een VERANDERING beschrijft:

A
De Franse benaming états leeft tot op de dag van vandaag voort in de namen van de Nederlandse staatsinstellingen
B
Geleidelijk aan ontstonden manieren om de macht van de hertog te beperken.
C
Vooral als hij geld nodig had, riep de hertog vertegenwoordigers van zijn onderdanen samen.
D
Geen van de genoemde antwoorden is een beschrijving van een verandering.

Slide 37 - Quizvraag

Deze vraag gaat over 'de machtige kerk'.

1. De Arabische vorst Saladin verovert Jeruzalem.
2. De paus roept op tot de kruistocht op om Jeruzalem te bevrijden van islamitische Turken.
3. De Arabieren verdrijven de laatste kruisvaarders uit het Midden-Oosten.
4. Drie grote legers met kruisvaarders vertrekken naar het oosten
5. Het eerste leger van kruisvaarders komt aan bij Jeruzalem en verovert de stad.

A
2 --> 4 --> 5 --> 1 --> 3
B
2 --> 5 --> 4 --> 1 --> 3
C
2 --> 4 --> 1 --> 5 --> 3
D
2 --> 4 --> 5 --> 3 --> 1

Slide 38 - Quizvraag

Deze vraag gaat over 'zelfstandige burgers'

Op het plaatje hiernaast wordt Floris V in 1296 gevangen genomen.

Welke zin over Floris V is juist?
A
Floris V benoemde de burgemeesters in het gewest Holland.
B
Floris V werd steeds machtiger, terwijl andere edelen hun macht verloren.
C
Floris V werd vermoord door boze boeren en stadsbewoners.
D
Floris V had van Overijssel een belangrijk gewest gemaakt.

Slide 39 - Quizvraag

Deze vraag gaat over 'zelfstandige burgers'.
In de tijd van steden en staten verdween de horigheid. Welke zin of welke zinnen geven hiervoor een verklaring?

1. Boeren kregen steeds meer rechten en vrijheden.
2. De lage edelen raakten steeds meer macht kwijt.
3. Horigen die naar de stad mochten verhuizen, verloren de rechten en plichten van een horige.
4. Horigen die naar de stad verhuisden, bleven nog een jaar onvrij.

A
Zin 1 en zin 2
B
Alleen zin 2
C
Zin 1, 3 en 4
D
Zin 2 en 4

Slide 40 - Quizvraag

Deze vraag gaat over 'woonplaats en werkplaats'.

Bij welk kenmerkend aspect past de bron het beste?


A
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
B
de opkomst van handel en het ontstaan van steden.
C
de strijd tussen kerk en staat.
D
het begin van staatsvorming en centralisatie.

Slide 41 - Quizvraag

Deze vraag gaat over de opkomst van de handel en het ontstaan van steden.
Waarom past het verhaal van Jakob de Rijke bij deze periode?

A
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
B
Jakob kwam uit een rijke familie in Augsburg (Duitsland).
C
Jakob leefde van 1458 tot 1527 in Duitsland.
D
Jakobs grootvader was wever en textielhandelaar.

Slide 42 - Quizvraag

Bekijk hiernaast eerst het plaatje. Op dit plaatje zie je een soort verbond tussen Duitse en Noord-Europese handelssteden van de 13e tot de 18e eeuw. Door samen te werken in een verbond probeerden deze 200 steden (waaronder Zwolle, Deventer en Kampen) hun handel te beschermen en uit te breiden. Hoe wordt dit verbond ook wel genoemd?



Slide 43 - Open vraag

Een middeleeuwse ………….. had een zware functie: hij was stadsbestuurder én rechter tegelijk.

Welk woord hoort op de stippellijntjes te staan?

(maak geen typfout!)

Slide 44 - Open vraag

Deze vraag gaat over 'de macht van vorsten'.


Bekijk hiernaast is het plaatje. Welk woord hoort op het rode kruisje te staan?
A
Engelse
B
Franse
C
Bougondische
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 45 - Quizvraag

In de Late Middeleeuwen was de samenleving verdeeld in een standenmaatshappij. Sleep de drie standen naar de juiste plek in de afbeelding:
Eerste stand
Tweede stand
Derde stand

Slide 46 - Sleepvraag

Bekijk hiernaast een printscreen van de Wikikids-site.
Je ziet een aantal rode kruisjes. Op deze rode kruisjes moet steeds hetzelfde woord staan.

Welk woord?

Slide 47 - Open vraag

Bekijk hiernaast een printscreen van de Wikikids-site.
Je ziet een aantal groene kruisjes. Op deze groene kruisjes moet steeds hetzelfde woord staan.

Welk woord?

Slide 48 - Open vraag

Hoe heet het 19-jarige Franse boerenmeisje die nog steeds als nationale heldin en Heilige wordt gezien en waar vele standbeelden in grote Franse steden van zijn te vinden, omdat zij een belangrijke rol speelde in de Honderdjarige-oorlog en uiteindelijk vanwege hekserij op de brandstapel kwam?
(je mag best een typfout maken!)

Slide 49 - Open vraag

Bekijk het plaatje hiernaast over een gegeven les. De tekst gaat over het Duitse Rijk (het Heilige Roomse Rijk) tijdens de Late Middeleeuwen.

Welk woord hoort bij het gele kruisje te staan?

Slide 50 - Open vraag

Maak de zin af: "In de Late Middeleeuwen was er een 100-jarige-oorlog tussen....

(noem 2 landen)

Slide 51 - Open vraag