alles in 1 NL

Nah Nederlans les :
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nah Nederlans les :

Slide 1 - Tekstslide

WIE BEN IK?
  • Nathalia apolinario 
  •  16 jaar oud 
  • ik hou van dieren 
  • ik ben verslaafd aan disney films 
  • en vandaag ga ik je mee helpen :)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

het of de ?

Slide 4 - Tekstslide

tapijt
schilderij
bank
kledingkast
plank
nachtkastje
spiegel

Slide 5 - Tekstslide

ik stuur het brief door
 De pen is mooi
het poclood is kapot
het kwast is vies 
de gum is kleiner aan worden
de puntenslijper is blauw
 de schrift is groot 
 de printer is nieuw 
het rekenmachine is stuk defector 

Slide 6 - Tekstslide

Worden met alfabet:
Grieks y 

Slide 7 - Tekstslide

Eten deel 2:
Zout
Peper
limonade
thee

Slide 8 - Tekstslide

Beroepen :
dokter 
politieagent
brandweerman
verkoper
boer

Slide 9 - Tekstslide

Beroepen deel 2:
chauffeur
acteur
zanger
schilder

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

worden:
Allemoiste =a mais bonita           
bestaan= existe            raar gevoel=sensacao estraha 
raden =   adivinha            rijden= dirigir 
straks= depois           rechtop=em pe 
helm =  capacete             roep=chamar
leunen= apoiar        geen pijn= sem dor 
gevoel =  sentimento         grappig=engracado

Slide 14 - Tekstslide

werkwoorden.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.

Slide 15 - Tekstslide

Eten :
Ei
Pasta

Brood
taart
ijs
Suiker

Slide 16 - Tekstslide

woorden:
dit - para objeto 
  dat - para coisas
van = de 
voor =para
de verleden tijd = passado
 de tegenwoordige tijd =futuro 
 toekomende tijd= agora 
al gedaan ( ge ) , eten AAT.         
ik hebt brood gegeten .
het ijs is lekker .
Het taart is van citroen 

Slide 17 - Tekstslide

ik loopt naar huis 
we hebben een restaurant en ik moet daar heen lopen.
ik jankt veel last tijd ( jank , jankt , janken)= chorar 
last= ultimo tijd = tempo == ultimo tempos.

Slide 18 - Tekstslide

zijn = objeto  is = pessoa 
Tegenwoordige tijd ( agora)=  Ik loop naar school.
Verleden tijd (passado)=
Ik liep naar school.

Slide 19 - Tekstslide

2 acoes indicam 2 werkwoorden .

Slide 20 - Tekstslide