Blok 2 lezen deel 2

Nederlands Klas 4 

Voorbereiding toets Lezen H2 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands Klas 4 

Voorbereiding toets Lezen H2 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
- Aantekeningen maken
- Theorie en vragen helemaal duidelijk 

Slide 2 - Tekstslide

Tekstopbouw
  • =De tekst staat in een logische volgorde.
  • Inleiding - kern - slot.
  • Inleiding - kern (nieuwsberichten).

Slide 3 - Tekstslide

Tekstopbouw
Inleiding = Informatie waaruit je het onderwerp van de tekst kunt afleiden.

Kern= Meer informatie over het onderwerp.

Slot = Samenvatting of conclusie. 

Slide 4 - Tekstslide

Opbouw van alinea's
Alinea's bestaan uit een hoofdmededeling en een toelichting.

Hoofdmededeling = hoofdgedachte
De hoofdgedachte staat vaak in de eerste zin van een alinea.

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn hoofdzaken in een tekst?
A
Wat belangrijk is in een tekst
B
Wat minder belangrijk is in een tekst

Slide 6 - Quizvraag

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 7 - Quizvraag

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 8 - Quizvraag

HOOFDZAKEN
- wat belangrijk is in een tekst
- hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea
- tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden

Slide 9 - Tekstslide

HOOFDGEDACHTE van een tekst


- het belangrijkste van een tekst kan 

in één zin samengevat worden:
de hoofdgedachte

Slide 10 - Tekstslide

HOOFDGEDACHTE van een tekst
- je vindt de hoofdgedachte van een tekst door de vraag te stellen:
Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?

- de hoofdgedachte van een tekst staat vaak in de inleiding of in het slot van een tekst

 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Antwoord

Hoofdgedachte: Het evenement Wild in the Streets wordt op 5 juli gehouden.

Slide 12 - Tekstslide



Tekstverbanden en sigaalwoorden

Slide 13 - Tekstslide

tekstverband

Slide 14 - Woordweb

Joey gaat naar school, Joris daarentegen is vrij.
Hoe heet dit tekstverband?
A
opsomming
B
reden
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Als ik naar school ga moet ik eerst met de fiets, daarna met de trein en vervolgens nog een stuk lopen

Slide 17 - Tekstslide

Hoe heet dit tekstverband?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
voorbeeld
D
conclusie

Slide 18 - Quizvraag

Het is dus belangrijk om regelmatig het huiswerk te controleren.
Welk tekstverband zie je?
A
opsomming
B
reden
C
conclusie
D
oorzaak-gevolg

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

reden 
  • omdat 
  • want
  • daarom
  • vanwege
  • immers
  • namelijk

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
Noemt twee of meer tekstdelen in volgorde.
De leerlingen werken hard voor het vak Nederlands. Ten eerste zijn ze allemaal stil, bovendien schrijven ze allemaal mee en ten slotte hebben ze allemaal hun huiswerk gemaakt.

Slide 24 - Tekstslide

Tegenstellend tekstverband
Geeft aan welke tekstdelen een tegenstelling vormen.
Tekstverbanden zijn erg moeilijk, daarentegen wordt het makkelijker als je erg je best doet.

Slide 25 - Tekstslide

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 26 - Quizvraag

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 27 - Quizvraag

Objectief en subjectief
Objectief: onpersoonlijk, zakelijk, feiten, controleerbaar
Subjectief: persoonlijke mening
De deur is geel (objectief).
Geel is een mooie kleur (subjectief).

Slide 28 - Tekstslide

Feit of mening?

Jan werkt erg hard.
A
feit
B
mening

Slide 29 - Quizvraag

Het is hier ijskoud!
A
feit
B
mening

Slide 30 - Quizvraag

Ik heb gewoon kippenvel!
A
feit
B
mening

Slide 31 - Quizvraag

13 x 13 = 169
A
feit
B
mening

Slide 32 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 33 - Quizvraag

Feit of mening?
Uit onderzoek blijkt dat sporten gezond is.
A
feit
B
mening

Slide 34 - Quizvraag

Blok 2 Lezen
- hoofdgedachte
- onderwerp
- deelonderwerp
- feit (objectief), mening (subjectief), argument
- Voor welk publiek is deze tekst geschreven?
- tekstverbanden (opsomming, conclusie, reden, voorbeeld,                     oorzaak-gevolg, tegenstelling) en bijbehorende signaalwoorden
- tekstdoelen

Slide 35 - Tekstslide

Afronding


Ik heb nog een vraag over....

Slide 36 - Tekstslide