1kgt- theme 5 - House and home

house and home
1 / 31
volgende
Slide 1: Woordweb
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

house and home

Slide 1 - Woordweb

83
actually
fed up with
by the way
collect
colourful
detached house
dead
brand new
garden
luckily
paint
proud
space
tuin
trots
vrijstaand huis
gelukkig
kleurrijk
eigenlijk
trouwens
ruimte
verzamelen
gloednieuw
heb genoeg van
leeg
verf

Slide 2 - Sleepvraag

83
through
neighbourhood
roof
bookcase
bunkbed
curtains
wall
turn down
carpet
floor
downstairs
mirror
vloerbedekking
gordijnen
vloer
stapelbed
door
dak
spiegel
boekenkast
zachter zetten
buurt
muur
beneden

Slide 3 - Sleepvraag

83
upstairs
window
tap
wardrobe
sink
door
kledingkast
raam
gootsteen
boven
kraan
deur

Slide 4 - Sleepvraag

I've got a new bike.                     it's second hand.
I want a new laptop. I'm                       this one.
What's your hobby? I                stamps.
I'm very                   that you won the first prize.
I need more                     to finish this job.
There is not enough                 for a cage here.
When you go                  that door, you are ready. 
                   the radio, please. I can't hear you!
through
turn down
space
fed up with
collect
fridge
proud
actually
paint

Slide 5 - Sleepvraag

This                    is too small. We need a bigger one.
Take your shoes off. The                 will get dirty.
We close the                   when it gets dark.
I'll wait for you                     .
We live in a very safe                                  .
You can wash your hands in the                 .
When you look in the                 you see your image. 
My dad is going to repair the                 tomorrow.

mirror
tap
sink
carpet
curtains
wardrobe
downstairs
bookcase
neighbourhood

Slide 6 - Sleepvraag

?
Stone 12
what
kind of
do
you
house
live
in
does

Slide 7 - Sleepvraag

Stone 12
I
have
my
own
got
room
his
has

Slide 8 - Sleepvraag

?
Stone 12
do
you
in
a
live
terraced
house
does
lives

Slide 9 - Sleepvraag

Stone 12
I
haven't
blue
carpet
got
on
the
floor

Slide 10 - Sleepvraag

Stone 12
I
live
with
my
here
parents
whit
lives

Slide 11 - Sleepvraag

Grammar nr 13 Vragen met have (got) - hebben (TB blz. 77)



We hebben in hoofdstuk 1 geleerd dat je bij
have/has het woordje got mocht weglaten.



Dus: They
have got a big garden.

of:    They
have a big garden.



Als je hiervan vragen gaat maken, zijn er 2 manieren:



regel: als
got in de zin staat, zet je have/has voorop

           als er
geen got in de zin staat, zet je do/does voorop



Dus: He
has got a bike. ------> Has he got a bike?
         
He
has a bike. -------> Does he have a bike?



Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Maak een vraag:
They have a big house.

Slide 14 - Open vraag

Maak een vraag:
She's got a nice mother.

Slide 15 - Open vraag

Maak een vraag:
Our school has many teachers.

Slide 16 - Open vraag

Maak een vraag:
You have a headache.

Slide 17 - Open vraag

Maak een vraag:
We have got 8 lessons today.

Slide 18 - Open vraag

G1
addicted to
dream
feed
choose
computer game
create
character
build
do the laundry
decide
exercise
creëren
de was doen
computerspel
verslaafd aan
voeden
oefenen
kiezen
bouwen
droom
karakter
besluiten

Slide 19 - Sleepvraag

G2
helpful
want
mow the lawn
possible
re-decorate
log in
tidy
walk the dog
start
water the plants
herinrichten
de hond uitlaten
mogelijk
behulpzaam
de planten water geven
grasmaaien
opruimen
willen
inloggen
beginnen

Slide 20 - Sleepvraag

H1
around
famous
get paid
chore
clean up
dishwasher
chat
breakfast
curious
entire
do the dishes
fashion designer
nieuwsgierig
vaatwasser
hele
opruimen
rondom
krijgen betaald
modeontwerper
karwei
ontbijt
beroemd
babbel
afwassen

Slide 21 - Sleepvraag

H2
honest
sweep
wipe
mop
plate
pound
mean
make the bed
pocket money
strict
reader
take rubbish out
zakgeld
pond
streng
bord
eerlijk
vegen (doek)
vuilnis buiten zetten
dweilen
het bed opmaken
vegen (bezem)
betekenen
lezer

Slide 22 - Sleepvraag

Grammar nr 14: Duurvorm (present continuous) (TB blz. 81)

Regel: am/ are / is + ww-ing

De duurvorm bestaat dus uit 2 werkwoorden!
Zorg dat je weet wanneer je am/are/is gebruikt. Ben je dat weer een beetje kwijt, kijk dan goed op de volgende dia.
Achter de meeste werkwoorden kun je gewoon -ing plakken. Er zijn maar een paar dingen waarbij je op de spelling moet letten:
- het werkwoord eindigt op -e: dan laat je de -e weg (bake --> baking)
- na een korte klinker moet je de medeklinker verdubbelen: stop --> stopping, chat --> chatting, run --> running . Dit moet omdat anders de uitspraak verandert.
 

Slide 23 - Tekstslide

Grammar nr 14: Duurvorm (present continuous) (TB blz. 81)

To be:

I am          ik ben
you are    jij bent
he is         hij is
she is       zij is
it is           het is
we are     wij zijn
you are    jullie zijn
they are  zij zijn

Als je een ander onderwerp hebt, kijk dan waardoor je het kunt vervangen.
Bijv. my mother = she / the horse = it / my friends = they

Slide 24 - Tekstslide

Grammar nr 14: Duurvorm (present continuous) (TB blz. 81)

Wanneer gebruik je de duurvorm? Als iemand iets NU aan het doen is, als er NU iets gebeurt. 

Vergelijk dit met het Nederlands:

Ik ben aan het lezen.              ] Let op: het zijn in het Engels dus 2 werkwoorden:
I am reading.                            ] am/are/is wordt nogal eens vergeten. 

Dit zeg je alleen als je er NU mee bezig bent. 
Als je wilt zeggen dat je wel vaker leest, zeg je:

Ik lees elke dag.
I read every day. 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Ik ben een boek aan het lezen.
A
I read a book.
B
I reading a book.
C
I am reading a book.
D
I are reading a book.

Slide 27 - Quizvraag

Mijn zusjes zijn aan het slapen.
A
My sisters are sleeping.
B
My sister is sleeping.
C
My sisters sleeping.
D
My sister sleeps.

Slide 28 - Quizvraag

Jullie zijn aan het rennen.
A
They are running.
B
You is running.
C
Your running.
D
You are running.

Slide 29 - Quizvraag

Het is aan het sneeuwen.
A
It snowing.
B
It's snowing.
C
It is snows.
D
It snows.

Slide 30 - Quizvraag

De vogels zijn aan het vliegen.
A
The bird is flying.
B
The bird are flying.
C
The birds are flying.
D
The birds is flying.

Slide 31 - Quizvraag