Stofwisseling in de cel (basis)

Stofwisseling in de Cel
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologyTertiary Education

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Stofwisseling in de Cel

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Wat zijn cellen, moleculen en atomen.
  • Wat is stofwisseling 
  • Organische en anorganische stoffen
  • Koolstofassimilatie
  • Dissimilatie 
  • Waarvoor gebruik je energie?

Slide 2 - Tekstslide

Atomen
Atomen zijn de kleinste deeltjes in het universum waaruit álles is opgebouwd.

Het woord komt van het oud-grieks en betekend "ondeelbaar"
Je kunt atomen níet delen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Veel soorten atomen
Er zijn véél soorten atomen, de soort heeft te maken met hoeveel protonen er in de kern van het atoom zitten.

Zetten we die bij elkaar krijgen we:

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Mix and match
Voegen we een aantal atomen bij elkaar krijgen we

Moleculen

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Koolstofdioxide en water
Koolstofdioxide bestaat dus uit één koolstof atoom (C) en twee zuurstof atomen (O).
CO2
Water bestaat uit twee waterstof atomen (H) en een zuurstof atoom (O)
H2O

Maar er zijn ook grótere moleculen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Organische en anorganische stoffen
In celstofwisseling spelen twéé soorten stoffen een grote rol. Namelijk "Organische" stoffen en "Anorganische" stoffen.

Slide 11 - Tekstslide

Organisch

Anorganisch
  • Grote moleculen
  • Bevatten véél chemische energie
  • Bevatten  ketens van koolstof atomen (C)
  • In combinatie met waterstof atomen (H)
  • Vaak zuurstof atomen (O) 
  • Kleine moleculen
  • Bevatten weinig chemische energie

Slide 12 - Tekstslide

Organisch

Anorganisch
  • Glucose
    (C6H12O6) 
  • Koolhydraten
    (lange glucose strengen)
  • Alcoholen
    (C2H5OH) 
  • DNA
  • Water
    (H2O)
  •  Ammoniak
    ( NH3)
  • Natriumchloride / tafelzout
    (NaCl) 
  • Koolstofdioxide 
    (CO2) 

Slide 13 - Tekstslide

Leg het verschil tussen Anorganische en Organische stoffen in je eigen woorden uit

Slide 14 - Open vraag

Cellen
Alles  in het universum bestaat uit moleculen. 
Ook de cellen in jouw lichaam.

In die cellen vinden allerlei processen plaats om de cel in stand te houden. Zo wordt DNA gekopieerd, eiwit moleculen worden gemaakt etc.

Slide 15 - Tekstslide

Beweging
Ook in de spiercellen vinden er allerlei processen plaats op molecuul niveau. Bijvoorbeeld om te bewegen. 
Deze energie, voor cel processen, noemen we ook wel "bewegingsenergie".
Maar waar komt die energie vandaan?

Slide 16 - Tekstslide

Noem twee voorbeelden van bewegingsenergie.

Slide 17 - Open vraag

Stofwisseling
Is precies wat het woord zegt:

Je wisselt één stof voor een andere.

Slide 18 - Tekstslide

Stofwisseling
Stofwisseling gebeurt in de cellen. 
hier spelen allerlei processen om de cellen in stand te houden.
(Deling, eiwitsynthese etc.)

Voor deze processen is energie nodig.

Slide 19 - Tekstslide

Stofwisseling
Door stofwisseling ontstaan er nieuw stoffen, sommige van deze stoffen zijn niet meer bruikbaar. Deze worden ook wel afvalstoffen genoemd.

Ook deze afvalstoffen moeten worden afgevoerd ook hiervoor is energie nodig.

Slide 20 - Tekstslide

Assimilatie en Dissmilatie
Assimileren is het proces van máken van grotere, organische, moleculen uit kleinere moleculen.

Dissimilatie is het bréken van grotere organische moleculen náár kleinere moleculen.

Slide 21 - Tekstslide

Assimilatie
Dissimilatie
  • Kost energie
  • Slaat energie op


Bijvoorbeeld:

Koolstofassimilatie 
Oftewel fotosynthese
  • Levert energie 
  • levert , vaak, afvalstoffen op


Bijvoorbeeld:

Glucosedissimilatie 

Slide 22 - Tekstslide

Autotrofe en heterotrofe organismen
De stofwisseling in cel verschilt bij autotrofe en heterotrofe organismen.

Autotroof en Heterotroof
Je hebt ooit geleerd dat Autotrofe organismen voor hun eigen eten zorgen.

Daarmee bedoelen we dat zij hun eigen "glucose moleculen maken
Autotroof
Heterotroof

Slide 23 - Tekstslide

Autotrofe organisme
Autotrofe organismen zijn uniek, zij zijn de enige die aan koolstof assimilatie kunnen doen (Fotosynthese)

Fotosynthese is het proces van lichtenergie omzetten in chemische energie.

Hiervoor wordt Koolstof gebruikt; vandaar koolstofassimilatie

Slide 24 - Tekstslide

licht energie
6Co2 + 6H2O      =>    C6H12O6 + 6O2 

Slide 25 - Tekstslide

CO2
H2O
C6H12O6

Slide 26 - Tekstslide

Fotosynthese
Fotosynthese vind plaats in de bladgroenkorrels van een plant, oftewel de chloroplasten.
Chloroplasten zien er zo uit van binnen. 
Aan de binnenkant zitten een soort platte cel organellen die fotosynthese kunnen faciliteren.

Slide 27 - Tekstslide

Voortgezette Assimilatie
Voortgezette assimilatie is eigenlijk Assimilatie met een assimilatie product.

Voortgezette assimilatie is bijvoorbeeld het assimileren van DNA, eiwitten, vetten, koolhydraten
Over het algemeen wordt dit gedaan met behulp van glucose.

Slide 28 - Tekstslide

Heterotrofe organismen
Heterotrofen organismen doen níet aan koolstofassimilatie. Daar hebben ze de chloroplasten niet voor.

Wel doen heterotrofen aan voorgezette assimilatie. De producten voor die voortgezette assimilatie verkrijgen zij uit voedsel producten.

Slide 29 - Tekstslide

Leg uit dat organismen die in staat zijn tot koolstofassimilatie "autotroof" genoemd worden

Slide 30 - Open vraag

Koolhydraten
Koolhydraten zijn een product van voortgezette assimilatie:
- Monosachariden  enkelvoudige suikers met maximaal 6 C-atomen  Glucose

- Disachariden    twee sachariden ketens maltose, lactose en sacharose


- Polysachariden  meerdere sachariden ketens  zetmeel, glycogeen, cellulose


Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Sacharides
Suikers worden dus gevormd door koolstofassimilatie door autotrofe organismen.
Suikers bestaan uit C, H en O atomen.

Glucose levert de energie voor het opbouwen van de grotere moleculen.

Slide 35 - Tekstslide

Eiwitten
Eiwitten bestaan uit Aminozuren.
Er bestaan zo'n 22 aminozuren, waarvan wij er 13 zelf kunnen produceren ook wel de niet-essentiële aminozuren en 9 die wij niet kunnen maken essentiële aminozuren

Let wel: wij kunnen níet van de grond op een aminozuur produceren.

Slide 36 - Tekstslide

Aminozuren
Aminozuren bestaan uit:
  • Centraal C-atoom
  • Aminogroep (NH2)
  • Carboxylgroep (COOH)
  • H- atoom
  • restgroep (Bijv. stikstof of zwavel)

Slide 37 - Tekstslide

Aminozuren
Aminozuren worden geproduceerd door planten met glucose en stikstofhoudende ionen.
Dit kost energie en die energie wordt geleverd door ATP.

Slide 38 - Tekstslide

Aminozuren
Alléén planten kunnen zélf aminozuren maken (met de grondstoffen).

Dieren kunnen alleen bestaande aminozuren om husselen en daarmee nieuwe vormen.

Slide 39 - Tekstslide

Vetten
Er zijn twee belangrijke groepen vetten:

Triglyceriden
en
Fosfolipiden.

Slide 40 - Tekstslide

Triglyceriden
Bestaan uit:
  • 3 vetzuurmoleculen (CH2 moleculen eindigend op een carboxylgroep COOH)
  • Verbonden met een glycerolmolecuul (3 C atomen en OH-groepen)

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Fosfolipiden
Bestaan uit:
  • 2 vetzuurmoleculen (CH2 moleculen eindigend op een carboxylgroep COOH)
  • Verbonden met een glycerolmolecuul (3 C atomen en OH-groepen)
  • één Fosfaat groep ( P)

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Fosfolipiden
Spelen een belangrijke rol bij het in stand houden van de cel, zij vormen namelijk  het celmembraan.

Het kopje van een fosfolipide is hydrofiel, het trekt naar water toe.
Het staartje van een fosfolipide is hydrofoob, het draait weg van water.
Dat ziet er ongeveer zo uit. 

Slide 45 - Tekstslide

Het celmembraan bestaat uit twee lagen fosfolipiden. De hydrofiele kopjes draaien náár het water toe (Cytoplasma (binnen) en weefselvloeistof (buiten) ). 
Dit wordt een erg dynamisch proces waarbij die fosfolipiden blijven draaien. 
Hoe warmer het lichaam, hoe sneller ze draaien, hoe kouder hoe langzamer.

Cholesterol een ander vet , speelt een belangrijke rol in het reguleren van de snelheid.

Slide 46 - Tekstslide

Dissimilatie
assimilatie is het bouwen van grotere moleculen en kóst energie.


Dissimilatie is het "verbranden" van grotere moleculen en hier komt energie bij vrij.

Slide 47 - Tekstslide

Chemische energie
Organische stoffen bevatten in de bindingen tussen atomen erg veel chemische energie.

Die energie kan worden vrijgelaten door middel van een vebrandingsproces. Dat vebrandingsproces noemen wij ook dissimilatie.

Slide 48 - Tekstslide

Chemische energie
Wanneer de bindingen worden gebroken komen er twee soorten energie vrij:
Warmte 
en
Bewegingsenergie.

Slide 49 - Tekstslide

Bewegingsenergie
Bewegingsenergie gebruiken we voor álle cel processen.
Hier moeten namelijk allerlei moleculen voor bewegen.

Maar óók voor letterlijke beweging van het organisme (spiercellen worden korter = beweging van moleculen).

Slide 50 - Tekstslide

Warmte/chemische energie
Warmte energie gebruiken wij gedeeltelijk (houden ons lichaam warm) maar veel daarvan stralen wij ook uit en zijn we dus kwijt.

Dit noemen wij energieverlies.

Slide 51 - Tekstslide

Leg uit dat bij energieomzettingen in het individu niet alle energie wordt omgezet in chemische energie.
Welke andere energie wordt geproduceerd en is dat energieverlies?

Slide 52 - Open vraag