les 3 pauline

Welkom Pauline!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsEnseignement Secondaire

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Welkom Pauline!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Warm-up
Feedback werkwoordspelling
Quiz begrippen begrijpend lezen

Start fictie

Slide 2 - Tekstslide

Wat zie je?
Kies 3 dingen die je ziet en zet ze in de chat.

Slide 3 - Tekstslide

stap 2
Maak een logische zin waarin alle 3 de woorden voorkomen.

Uitbreiding: verzin voor elk woord een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Feedback werkwoordpelling
Zie google docs document

Slide 5 - Tekstslide

Figuurlijke betekenis
Uitleggen wat figuurlijke betekenis betekent, met een mooi voorbeeld

Slide 6 - Tekstslide

Welke zin bevat een woord in figuurlijke betekenis?

A
De zon schijnt fel.
B
Mijn opa heeft een groot hart.
C
De kat slaapt op de stoel.
D
De trein vertrekt om acht uur.

Slide 7 - Quizvraag

Figuurlijke betekenis
 – Een woord of uitdrukking die niet letterlijk bedoeld is (bijv. een groot hart = vriendelijk).

Slide 8 - Tekstslide

1. Verwijswoorden
Welke zin bevat een verwijswoord?

A
De hond ligt op de bank.
B
De fiets staat in de schuur.
C
Ik zag een meisje. Zij liep snel weg.
D
De lucht is blauw.

Slide 9 - Quizvraag

Verwijswoorden
 – Woorden die verwijzen naar iets of iemand die eerder in de tekst genoemd is (bijv. hij, zij, dit, dat).

Slide 10 - Tekstslide

Signaalwoorden
Welk signaalwoord geeft een reden of oorzaak aan?

A
maar
B
omdat
C
bovendien
D
bijvoorbeeld

Slide 11 - Quizvraag

Signaalwoorden 
– Woorden die verbanden tussen zinnen of alinea’s aangeven (bijv. daarom, maar, bovendien, bijvoorbeeld).

Slide 12 - Tekstslide


Wat is de hoofdgedachte van een tekst?

A
Het belangrijkste onderwerp van de tekst, samengevat in één zin.
B
Een grappige zin uit de tekst.
C
Een moeilijk woord in de tekst.
D
De titel van de tekst.

Slide 13 - Quizvraag

Hoofdgedachte 
– De belangrijkste boodschap van een tekst, samengevat in één zin.

Slide 14 - Tekstslide


Wat is het doel van een informatieve tekst?

A
Amuseren
B
Overtuigen
C
Informatie geven
D
Instructies geven

Slide 15 - Quizvraag

Informatieve tekst 
– Een tekst die bedoeld is om de lezer iets te leren of informatie te geven.

Slide 16 - Tekstslide

Wat doe je bij verkennend lezen?
A
Je leest de tekst woord voor woord en onthoudt alles.
B
Je bekijkt titel, plaatjes en kopjes om een eerste indruk te krijgen.
C
Je slaat de tekst helemaal over.
D
Je schrijft de tekst over.

Slide 17 - Quizvraag

Verkennend lezen 
– Snel door een tekst kijken (titel, kopjes, plaatjes) om te zien waar die over gaat.

Slide 18 - Tekstslide

Wat betekent nauwkeurig lezen?

A
Snel door de tekst bladeren.
B
Alleen de eerste en laatste zin van een tekst lezen.
C
De tekst heel precies lezen om alles goed te begrijpen.
D
De tekst hardop voorlezen.

Slide 19 - Quizvraag

Nauwkeurig lezen
 – De tekst heel precies lezen om alles goed te begrijpen.




Slide 20 - Tekstslide


Wat is een deelonderwerp?

A
Een korte samenvatting van de hele tekst.
B
Een kleiner onderwerp dat hoort bij een deel van de tekst.
C
De titel van de tekst.
D
Het onderwerp van de eerste zin.

Slide 21 - Quizvraag

Deelonderwerp
 – Een kleiner onderwerp dat hoort bij een gedeelte van de tekst.



Slide 22 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van een tekst?

A
Waar de tekst in het algemeen over gaat.
B
De eerste zin van de tekst.
C
Een voorbeeld in de tekst.
D
Een woord dat vaak terugkomt.

Slide 23 - Quizvraag

Onderwerp


 – Waar de hele tekst in het algemeen over gaat.



Slide 24 - Tekstslide

Wat is een alinea?

A
Een paragraaf die een conclusie geeft.
B
Een zin met een hoofdletter.
C
Een stuk tekst dat bij elkaar hoort, meestal met een witregel ervoor en erna.
D
Een lijstje met moeilijke woorden.

Slide 25 - Quizvraag

Alinea 


– Een stukje tekst dat bij elkaar hoort, meestal gescheiden door een witregel.



Slide 26 - Tekstslide

Energizer

“Ik zeg hup” 
3 keer springen en bij elk sprongetje een ander Nederlands woord te roepen



Slide 27 - Tekstslide

Energizer 2

“Ik zeg hup” 
3 keer springen en bij elk sprongetje het werkwoord rennen vervoegen
Ik t.t.
hij v.t.
wij v.v.t



Slide 28 - Tekstslide

Werken aan:

Paragraaf 1.1 Fictie Lezen blz. 8-10 + maken 2 en 3
Paragraaf 1.3 lezen
Maken opdracht 5 en 6 blz. 20




Slide 29 - Tekstslide

Dilemma op donderdag
bij elk zebrapad moet je galopperend als een zebra oversteken -OF- bij groen licht mag je pas vertrekken als er achter je wordt getoeterd of gebeld

Slide 30 - Tekstslide

les 3 pauline

Slide 31 - Tekstslide