GRAMMATICA ZINSDELEN LES 6 - WEEK 21 2020

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

  • Ik weet wat een bijwoordelijke bepaling is;
  • Ik kan bijwoordelijke bepalingen herkennen/benoemen in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Stappenplan meewerkend voorwerp

1
Persoonsvorm
Vraagzin OF zin in een andere tijd zetten
2
Zinsdelen
Strepen zetten  tussen de zinsdelen.
3
Onderwerp
Wie of wat + persoonsvorm
4
Gezegde
Alle werkwoorden in de zin 
OOK de persoonsvorm!
5
Lijdend voorwerp
Wie/wat + gezegde + onderwerp
6
Meewerkend voorwerp
Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp
* het meewerkend voorwerp is altijd een mens, die of ding
* het meewerkend voorwerp kan één woord zijn, maar het kunnen ook meerdere woorden zijn.
* het meewerkend voorwerp staat niet altijd in een zin.
* je vindt het meewerkend voorwerp door aan wie  of  voor wie te vragen.

Slide 4 - Tekstslide

Leer mij die goocheltruck eens.... !

Het meewerkend voorwerp =
A
leer
B
mij
C
die goocheltruck
D
geen meewerkend voorwerp in deze zin

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin heeft geen meewerkend voorwerp?
A
Je moet je slippers aan de waterkant laten staan.
B
Marlies heeft voor haar moeder bloemen meegenomen.
C
Neem je een glaasje water voor me mee?
D
Ik heb na afloop iets lekkers voor de kinderen

Slide 7 - Quizvraag

Zinsdelen
Bekijk de volgende zin:
Ik loop. 

Dit is een complete zin met een onderwerp, een persoonsvorm en een gezegde. 
Je kunt deze korte zin aanvullen met allerlei andere zinsdelen:
Ik loop op dinsdagmorgen met mijn moeder van de markt via de Bergstraat naar de parkeerplaats.

Slide 8 - Tekstslide

Een bijwoordelijke bepaling
  • Eerder gevonden zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, door wie, met wie enzovoort:

Slide 9 - Tekstslide

Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 10 - Open vraag

Ik vertel het je volgende week.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 11 - Open vraag

Met zijn zakmes sneed hij het brood.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 12 - Open vraag

Ik ga met mijn vriendje naar de bioscoop.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 13 - Open vraag

Een bijwoordelijke bepaling
In één zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen voorkomen:

Er / woonden/ eens /een man en een vrouw /arm maar gelukkig 

/samen met hun twee kinderen/ in een donker bos.
bwb
bwb
bwb
bwb

Slide 14 - Tekstslide

Ober, breng mij eens een glas water, alsjeblieft.
Mij =
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
een lijdend voorwerp
D
een onderwerp

Slide 15 - Quizvraag

Verander toch eens iets aan die haren van je !
aan die haren van je =
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
een onderwerp
D
een lijdend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Aan jou kan ik geen geheim vertellen.
Aan jou =
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
een onderwerp
D
een lijdend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Ik zal de anderen heus niets vertellen.

de anderen =
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
een lijdend voorwerp
D
een onderwerp

Slide 18 - Quizvraag


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 19 - Quizvraag

Leerdoelen


  • Ik kan zinnen verdelen in zinsdelen en deze benoemen. 
  • Ik kan de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling  herkennen in een zin.

Volgende week afsluitend toetsje redekundig ontleden.

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
DWT

Slide 21 - Tekstslide