Woorden bij "voor de klas"

Woorden bij "voor de klas"
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woorden bij "voor de klas"

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent verhuizen?
A
Een huis kopen
B
In een ander huis gaan wonen
C
Weggaan
D
Gaan samenwonen

Slide 2 - Quizvraag

Lars past zich aan betekent
A
Hij doet wat de anderen doen
B
Hij helpt de nieuwe docent
C
Hij doet gek
D
Hij kijkt of de schoenen niet te groot zijn

Slide 3 - Quizvraag

Hij houdt zich gedeisd
A
Hij houdt zich stil en rustig
B
Hij maakt veel lawaai
C
Hij sport
D
Hij helpt de nieuwe docent

Slide 4 - Quizvraag

Dat is vreemd betekent
A
Dat is normaal
B
Dat is moeilijk
C
Dat is makkelijk
D
Dat is gek

Slide 5 - Quizvraag

Wat doet de jongen?
A
Zingen
B
Voetballen
C
Juichen
D
Luisteren

Slide 6 - Quizvraag

Deze docente vervangt de lessen van de zieke docent.
A
Zij doet de lessen in plaats van de zieke docent.
B
Zij geeft extra lessen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is iets nuttigs?
A
Iets wat slecht is
B
Iets wat goed is
C
Iets wat fout is
D
Iets wat mooi is

Slide 8 - Quizvraag

Deze mevrouw kijkt
A
Vriendelijk
B
Verdrietig
C
Vrolijk
D
Streng

Slide 9 - Quizvraag

Een grote mond hebben
A
Luid praten met respect voor de ander
B
Luid praten zonder respect voor de ander
C
Een mond hebben met grote tanden
D
De mond open hebben

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb heb het gemerkt
A
Ik heb het gezien en gehoord
B
Ik weet het niet
C
Ik heb niets gezien
D
Ik heb niets gehoord

Slide 11 - Quizvraag

Hij is mijn rechterhand
A
Hij is mijn vriend
B
Hij geeft mij zijn rechterhand
C
Hij helpt mij
D
Hij zit naast mij

Slide 12 - Quizvraag

Ik ga deze jongens liever uit de weg
A
Ik ben liever niet bij deze jongens
B
Ik ga liever naar huis
C
Ik vertel de jongens hoe ze moeten lopen of fietsen
D
Ik blijf bij deze jongens uit de buurt

Slide 13 - Quizvraag

Ze klinkt bang
A
Ze is boos
B
Ze is bang
C
Haar stem is boos
D
Haar stem is bang

Slide 14 - Quizvraag

Asociaal zijn
A
Aardig zijn
B
Eerlijk zijn.
C
Niet leuk zijn, geen vrienden hebben
D
Geen geduld hebben.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is dit?
A
Een berg boeken
B
Een stapel boeken
C
Een groep boeken
D
Een aantal boeken

Slide 16 - Quizvraag

Wat doet deze man?
A
Balen
B
Knikken
C
Juichen
D
Buigen

Slide 17 - Quizvraag

Waarschijnlijk is
A
Bijna zeker
B
Nooit
C
Vaak
D
Vroeger

Slide 18 - Quizvraag

Herkennen is
A
Weten wie of wat het is
B
Het gezicht kennen
C
Weten wat een woord betekent
D
Herhalen

Slide 19 - Quizvraag

Ik doe alsof ik moe ben
A
Ik ben niet moe, maar ik wil dat mensen dat denken
B
Ik ben ziek en ik wil dat mensen dat denken
C
Ik wil moe zijn
D
Ik wil ziek zijn

Slide 20 - Quizvraag

Nogmaals bedankt
A
Dank je wel voor de tweede keer
B
Alsjeblieft
C
Nog een keer bedankt
D
Graag gedaan

Slide 21 - Quizvraag

Opletten
A
Slapen
B
Goed luisteren en kijken
C
Spreken
D
Met andere dingen bezig zijn

Slide 22 - Quizvraag

Chaos
A
Rotzooi
B
Opgeruimd
C
Iedereen praat, joelt, doet maar wat
D
Iedereen luistert en is stil

Slide 23 - Quizvraag

Hij is brutaal
A
Hij heeft respect voor de ander
B
Hij heeft geen respect voor de ander

Slide 24 - Quizvraag

Hij is enthousiast
A
Hij vindt het leuk
B
Hij vindt het mooi
C
Hij vindt het niet leuk
D
Hij vindt het niet mooi

Slide 25 - Quizvraag

Het kan me niets schelen
A
Ik vind het een probleem
B
Ik vind het geen probleem

Slide 26 - Quizvraag

Een leugenaar
A
is eerlijk
B
liegt
C
is nieuwsgierig
D
is geduldig

Slide 27 - Quizvraag

Dit is een
A
fiets
B
stoel
C
klok
D
zadel

Slide 28 - Quizvraag

Als ik een waarschuwing geef, dan zeg ik niet
A
pas op
B
kijk uit
C
goed zo
D
doe dat niet weer

Slide 29 - Quizvraag

Nablijven is
A
leuk
B
een straf
C
goed
D
een les

Slide 30 - Quizvraag

Dit boek was
Heel leuk
leuk
saai
heel saai

Slide 31 - Poll

Wat heb je van dit boekje geleerd?
Niets
Een paar woorden
Veel woorden
Beter lezen

Slide 32 - Poll

Welke woorden ga jij onthouden?

Slide 33 - Open vraag