GC OR9 les 15

English lesson 15
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

English lesson 15

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Dictation
Kahoot
Questions
Kahoot
Reading 

Slide 2 - Tekstslide

Dictation
You need a pen and a piece of paper

Write down number 1 to number 7

I will repeat each sentence twice (2x)

Slide 3 - Tekstslide

Answers
  1. Where can I buy a ticket for the train?
  2. When is the shop going to open?
  3. Why did Tom leave the party last night?
  4. Who is calling you on the phone now?
  5. What is inside that box on the table?
  6. How do you make pizza at home?
  7. Why are there no tables in this room?

Slide 4 - Tekstslide

Key words
In een leestekst of in een luisterfragment worden vaak vragen gesteld over tijden, dagen van de week, namen of plaatsen

Die woorden gaan we oefenen in een kahoot

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Questions
Bij een leesexamen in het Engels worden vaak vragen gesteld die beginnen met de W of de H, bijvoorbeeld 'who'.....

Dit zijn vragen die bedoeld zijn om specifieke informatie uit de tekst te halen. Het begrijpen van deze vragen helpt je om naar antwoorden te zoeken in de tekst en tijd te besparen.  

Slide 7 - Tekstslide

Questions
Wh-questions helpen je om snel specifieke informatie uit een tekst te vinden. Ze geven je namelijk een hint over welk type antwoord je moet zoeken.

Bijvoorbeeld: Als de vraag begint met 'waarom (why)' weet je dat je een reden moet zoeken, en die vind je vaak in een zin met 'because'.

Slide 8 - Tekstslide

Why
Vertaling: Waarom
Het antwoord geeft een reden of oorzaak
Vaak in een zin met 'because', of 'the reason is'
Voorbeeld:
Vraag: Why did the boy leave early?
Antwoord: Because he had a doctor’s appointment.


Slide 9 - Tekstslide

When
Vertaling: Wanneer?
Het antwoord geeft een tijdstip, datum of periode
Vaak in een zin met tijdsaanduidingen zoals 'in the morning', 'at 7 PM', 'during summer', of exacte data
Voorbeeld:
Vraag: When did the accident happen?
Antwoord: The accident happened in 2015.

Slide 10 - Tekstslide

Where
Vertaling: Waar?
Het antwoord geeft een plaats of locatie
Vaak in een zin met plaatsnamen, locaties of zinnen met in, at, on. Zoals 'in the park' of 'at school'
Voorbeeld:
Vraag: Where do you go to school?
Antwoord: I go to school in Doetinchem.

Slide 11 - Tekstslide

Who
Vertaling: Wie?
Het antwoord geeft een persoon of groep personen
Vaak in een zin met namen, beschrijvingen van personen, of woorden zoals he, she, they
Voorbeeld:
Vraag: Who wrote this book?
Antwoord: This book was written by J.K. Rowling.

Slide 12 - Tekstslide

What
Vertaling: Wat?
Het antwoord geeft specifieke informatie of uitleg
Vaak in een zin met uitleg of beschrijvingen 

Voorbeeld:
Vraag: What is the main idea of the book?
Antwoord: The main idea is to explain the benefits of exercise.

Slide 13 - Tekstslide

How
Vertaling: Hoe?
Het antwoord geeft een manier of mate
Vaak in een zin met uitleg van methodes en bij woorden als by, through, of with
Voorbeeld:
Vraag: How did the team solve the issue?
Antwoord: The team solved the issue by working together.

Slide 14 - Tekstslide

Onthoud
Controleer je antwoord: Zorg dat je antwoord aansluit bij wat er precies gevraagd wordt. Als de vraag begint met 'when', geef dan geen plaats als antwoord, maar een tijd/dag.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Reading
De volgende studenten gaan samen met mij lezen oefenen:
Amine, Abdulsalem, Ahmad, Ahmad, Ahmad, Ahmed, Goytom, Dalal, Hermon, Yamen, Mohammed A, Ismail, Hussein

De rest mag kiezen: of meedoen met lezen, of zelfstandig een schrijfopdracht maken

Slide 17 - Tekstslide

Reading
We gaan samen een oefenexamen maken

De vragen staan in het Nederlands, net als op jullie echte examen

Door dit examen samen te oefenen, zijn jullie straks beter voorbereid en kan ik jullie nog wat tips geven

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Link

Schrijfopdracht 2
Je gaat een korte brief schrijven naar een vriend over Black Friday.
Schrijf minimaal 4 zinnen. Vertel:

- Wat je zou willen kopen op Black Friday
- Of je naar de winkel zou gaan of online dingen zou kopen 
- Wat je van de drukte in de winkels vindt 
- Hoe veel geld je maximaal zou uitgeven op Black Friday

Zorg ook voor een passende aanhef en afsluiting

Slide 21 - Tekstslide