8.1 Opbouw en afbraak van stoffen in ecosystemen

8.1 Opbouw en afbraak van stoffen in ecosystemen.
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

8.1 Opbouw en afbraak van stoffen in ecosystemen.

Slide 1 - Tekstslide

H7 Evolutie korte herhaling

Slide 2 - Tekstslide

Er zijn veel theorieën over het ontstaan van het leven. Zet de volgende theorieën op chronologische volgorde. Begin met de theorie die het langst geleden is ontstaan.
Neodarwinistische theorie
Creationisme
Evolutietheorie van Darwin
Evolutietheorie van De Lamarck
Catastrofetheorie

Slide 3 - Sleepvraag

De neodarwinistische theorie gaat uit van een aantal stappen. Zet deze stappen in de juiste volgorde. Wat is de juiste volgorde van deze stappen?
De nakomeling heeft grotere overlevingskansen
Een geslachtscel bevat een gemuteerd gen
Steeds meer nakomelingen hebben de gunstige eigenschap
Een langer leven leidt tot meer nakomelingen
De nakomeling heeft een veranderde eigenschap

Slide 4 - Sleepvraag

Darwin worstelde met het gebrek aan kennis over de
oorzaak van variatie tussen individuen.
Wat is een andere oorzaak van variatie tussen
individuen dan recombinatie?

Slide 5 - Open vraag

Alle populaties zijn onderhevig aan verandering: stilstaan in de evolutie
betekent uitsterven.
Bijvoorbeeld: als prooidieren sneller kunnen rennen, zullen ze niet meer
snel ten prooi vallen aan roofdieren. Veel roofdieren zullen sterven en
alleen de allersnelste roofdieren zullen de prooien nog kunnen vangen.
Hoe noem je deze evolutionaire wapenwedloop?

Slide 6 - Open vraag

Zet de stappen van de endosymbiose theorie in de juiste volgorde.
Prokarypten nemen zuurstof gebruikende bacteriën op. 
Prokarypten nemen foto-autotrofe bacteriën op. 
Er ontstaan verschillende typen prokaryoten.
Er ontstaan mitochondriën en chloroplasten

Slide 7 - Sleepvraag

Wat zijn argumenten voor de endosymbiose theorie?
1 of meer antwoorden zijn goed
A
Mitochondriën en chloroplasten hebben eigen DNA
B
Mitochondriën en chloroplasten delen zoals bacteriën.
C
Mitochondriën en chloroplasten hebben bacterieel DNA
D
Mitochondriën en chloroplasten delen niet.

Slide 8 - Quizvraag

Cladistiek
  • Cladistiek/cladisme= methode om organismen in te delen in groepen genaamd clades (grieks 'klados'=tak).
  • 1 clade= een gedeelde voorouder en alle evolutionaire nakomelingen
  • Binnen een clade zie je gedeelde (homologe) eigenschappen met dank aan de gedeelde voorouder. 

Slide 9 - Tekstslide

Cladogram
Elke clade is een groep
organismen met een
gemeenschappelijk
kenmerk en een gemeen-
schappelijke voorouder.

Slide 10 - Tekstslide

8.1 Opbouw en afbraak van stoffen in ecosystemen.

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdstuk 8
8.1 Populatiedynamiek in ecosystemen
8.2 Energie in ecosystemen
8.3 Kringlopen in ecosystemen (lastig!)
8.4 Veranderende ecosystemen

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je legt uit hoe stoffen zoals koolstof en stikstof via kringlopen door een ecosysteem gaan.

  • Je legt uit hoe energiestromen in een ecosysteem verlopen.

  • Je beschrijft factoren die invloed hebben op de afbraak van organische stoffen.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is ecologie?

Slide 14 - Woordweb

Ecologie
  • De studie van de relaties tussen organismen en tussen organismen en hun milieu.

  • Ecologie onderzoekt de verspreiding van organismen.
  • Ecologie onderzoekt waardoor organismen in grote of kleine aantallen voorkomen.

Slide 15 - Tekstslide

Biodiversiteit is:
  • Het aantal soorten
  • en de relaties tussen die soorten
  • en de genetische verscheidenheid in een bepaald gebied.

Waardoor neemt dit wereldwijd steeds verder af?


Slide 16 - Tekstslide

Organisatieniveau

Individu 
  • een enkel organisme.

Populatie
  • groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied.


Slide 17 - Tekstslide

Organisatieniveau
Levensgemeenschap
  •  alle populaties die in een ecosysteem leven.
Ecosysteem
  • Een gebied met alle niet-levende natuur en alle organismen in dat gebied.



Slide 18 - Tekstslide

Abiotische & Biotische factoren

Slide 19 - Tekstslide

De eekhoorn ondervindt veel invloeden, hoeveel abiotische invloeden tel je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quizvraag

Als je eet, krijg je .... binnen.
A
Organische stoffen
B
Anorganische stoffen
C
Zowel anorganische als organische stoffen

Slide 21 - Quizvraag

organisch <-> anorganisch

Slide 22 - Tekstslide

Wie maken er organische stoffen uit anorganische stoffen?
A
de consumenten
B
de producenten
C
de reducenten
D
zowel de reducenten als de producenten

Slide 23 - Quizvraag

Zuurstof, fosfaat, water, koolstofdioxide en nitraat zijn..
A
anorganische stoffen
B
organische stoffen

Slide 24 - Quizvraag

Welk(e) element(en) bevatten alle organische stoffen?
A
C
B
C en H
C
C, H en O
D
C en O

Slide 25 - Quizvraag

Sleep ieder tekstblok naar één van de plekken in dezelfde kleur
Autotroof
Heterotroof
Consument
Producent
Energie uit zonlicht
Energie uit andere organismen

Slide 26 - Sleepvraag

Ecologie
Producenten
  • Organismen die eigen organische stoffen opbouwen uit anorganische stoffen.
Consumenten
  • organismen die zich voeden met andere organismen.

Slide 27 - Tekstslide

Consumenten
Herbivoor (Planteneter)
  • dier dat alleen planten.

Omnivoor (Alleseter)
  • dier dat zowel vlees als planten eet.

Carnivoor (Vleeseter)
  • dier dat alleen vlees eet.



Slide 28 - Tekstslide

Het gebit verraad de rol van een organisme in een ecosysteem

Slide 29 - Tekstslide

Detrivoren
Detrivoren
  • Consumenten die detritus (dood organisch materiaal) zoals dode organismen opeten. Ze breken dit verder af tot fijner dood organisch materiaal.

Slide 30 - Tekstslide

Reducenten
Reducenten
  • micro-organismen (bacteriën, lagere schimmels) die de door detrivoren verteerde organische stof verder afbreken en omzetten in anorganische stoffen.

koolstofdioxide, water en anorganische voedingszouten.

MINERALISATIE

Slide 31 - Tekstslide

Anaeroob & aeroob
  • Reducenten die aan verbranding kunnen doen met zuurstof hebben veel meer energie =>  snellere afbraak organische materiaal.
    Bijzondere vorm van autotroof is chemo-autotroof
  • Sommige bacteriën halen hun energie uit chemische reacties en maken daarbij organische stoffen => producenten



Slide 32 - Tekstslide

Een voedselketen loopt altijd volgens een vaste opbouw: 
  Producenten 
Reducenten
Consumenten (herbivoor)
Consumenten (carnivoor)

Slide 33 - Sleepvraag

  • Voedselkringloop = een kringloop van mineralen en andere voedingsstoffen 
  • Producten = groene planten die glucose maken door fotosynthese
  • Consumenten = dieren die glucose en andere voedingsstoffen gebruiken
  • Afvaleters (detrivoren) = bodemdieren die het afval van producenten eten
  • Reducenten = bacteriën en schimmels die natuurlijk afval afbreken tot mineralen

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Welke groep hoort bij nummer 1?
A
Reducenten
B
Afvaleters
C
Producenten
D
Consumenten

Slide 36 - Quizvraag

Welke rol spelen consumenten in een voedselkringloop?
A
Nemen mineralen op en maken organische stoffen
B
Zetten organische stoffen om in andere organische stoffen
C
Breken organische stoffen af tot mineralen
D
Nemen organische stoffen op en maken anorganische stoffen

Slide 37 - Quizvraag

Voedselketens
Voedselketen = een reeks van organismen die begint bij producenten en waarbij de een voedsel is voor de ander.


Slide 38 - Tekstslide

Energiestroom
Energiestroom
  • stroom van energie door de verschillende trofische niveaus in een ecosysteem 
  • in een voedselweb geven de pijlen de energiestroom aan
Groene pijlen = stroom van stoffen
Rode pijlen = stroom van energie

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Compostering
Snelheid hangt af van:
  • De temperatuur
  • Eigenschappen van de reducenten
  • Samenstelling van het afval
  • De C/N verhouding

Slide 41 - Tekstslide

Huiswerk

  • 8.1 Opbouw en afbraak van stoffen in ecosystemen.

  • Vraag 1 t/m 19.

Slide 42 - Tekstslide